rul-20211019-atr-000008

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting voor de Vennootschapsbelasting in Nederland. Men wenst zekerheid vooraf voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU), waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten (Verdragsland A). X is een actieve dochtervennootschap van een internationaal opererend concern met een hoofdkantoor in een lidstaat van de EU. X is actief in de industriële sector. X is onderworpen aan winstbelasting in Verdragsland A. Het grootste deel van de werkzaamheden vindt plaats in Verdragsland A, maar het testen van de apparatuur en het plaatsen dan wel vervangen van de apparatuur gebeurt in Nederland gedurende een periode langer dan 12 maanden. X heeft hiervoor in Nederland een ruimte ter beschikking van waaruit zij deze werkzaamheden verricht. De werkzaamheden worden verricht middels personeel dat gedurende die periode werkzaam is in Nederland.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A en The Multilateral Convention to implement Tax Treaty related Measures to prevent Base Erosion and Profit Shifting (MLI) te worden bepaald of Nederland wel kan heffen. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waar de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen) van belang.

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter is voorbehouden aan situaties waarin sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. In dezelfde paragraaf 3, onderdeel a, laatste zin wordt hierop een uitzondering gemaakt, welke inhoudt dat de bepaling inzake de economische nexus naar haar aard niet van toepassing is indien zekerheid wordt gevraagd over de aanwezigheid of afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. Het concern verricht in Nederland activiteiten van commerciële aard. Evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 3, vierde lid, onderdeel a van de Wet Vpb wordt voor de toepassing van de Wet Vpb voor de invulling van het begrip “vaste inrichting” of “vaste vertegenwoordiger” verstaan het begrip “vaste inrichting” zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag. Daarom wordt direct getoetst of er op basis van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag kan worden geheven.
4. Op grond van de relevante bepalingen van het toepasselijke Belastingverdrag is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als deze activiteiten echter uitsluitend van ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
5. Tijdens de behandeling van het verzoek is duidelijk geworden dat de Belastingdienst van mening is dat de werkzaamheden die worden verricht in Nederland niet uitsluitend van ondersteunende aard zijn, en leiden tot de aanwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Het verzoek tot zekerheid vooraf kan derhalve niet gehonoreerd worden.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf is afgewezen op inhoudelijke gronden. Derhalve is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen. Er zal voor het boekjaar 2019 en verder een aangiftebiljet Vennootschapsbelasting (aangifte Vpb) worden uitgereikt. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de in Nederland verrichte werkzaamheden verder worden beoordeeld in het kader van de reguliere behandeling van de aangifte Vpb.