rul-20211019-apa-000005

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is de in Nederland gevestigde dochteronderneming van Y en maakt onderdeel uit van de A- groep. Het hoofdkantoor van de A-groep, Q, is gevestigd buiten de Europese Unie (EU). De A- groep houdt zich bezig met technische dienstverlening en met de ontwikkeling, productie en verkoop van bepaalde producten. Y, gevestigd in land B (binnen de EU), heeft een overeenkomst voor kostendeling gesloten met Q met betrekking tot de ontwikkeling van immateriële activa. Als gevolg daarvan is Y de economische eigenaar van de immateriële activa voor een deel van de wereldwijde markt. Tevens is Y verantwoordelijk voor het beheer en de exploitatie van deze immateriële activa. X functioneert als regionaal hoofdkantoor en houdt zich bezig met de operationele verkoop- en marketing met betrekking tot de diensten en producten van de A-groep in gespecificeerde markten. X is verantwoordelijk voor het management, de uitvoering en de dagelijkse operaties van de verkoop- en marketingactiviteiten. Y heeft met X een distributieovereenkomst gesloten op grond waarvan X routine distributieactiviteiten verricht, waarvoor Y een licentie heeft verstrekt aan X. Daarnaast verricht X IT managementactiviteiten. Tevens heeft X een dienstverleningsovereenkomst met Y gesloten op grond waarvan X ontwikkelingsactiviteiten inzake de immateriële activa uitvoert voor Y.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van X als uitvoerend te duiden. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen.
4. Een andere traditionele methode is de resale price methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning van X voor de routine verkoop- en distributieactiviteiten en voor de IT managementactiviteiten. Voor de beloning van X voor de routine verkoop- en distributieactiviteiten wordt de omzet als maatstaf genomen. Voor de beloning van X voor de IT managementactiviteiten worden de relevante kosten als maatstaf genomen.
5. Voor de ontwikkelingsactiviteiten geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) tevens een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning van X in de gelieerde transacties. Voor de beloning van X voor de ontwikkelingsactiviteiten worden de ontwikkelingskosten als maatstaf genomen.
6. De bij het verzoek gevoegde benchmarkstudies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat met betrekking tot de routine distributieactiviteiten en de IT managementactiviteiten van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de netto omzet respectievelijk de relevante kosten at arm’s-length is. In de vaststellingovereenkomst is opgenomen dat het resultaat van X at arm’s-length is indien de beloning voor de routine distributieactiviteiten zich binnen een interquartile range bevindt waarvan de lower quartile 0,91% bedraagt en de upper quartile 2,72% bedraagt van de netto omzet. Vanwege de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage onder de mediaan gehanteerd. Ten aanzien van de IT managementactiviteiten is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat het resultaat van X at arm’s-length is indien de beloning zich binnen een interquartile range bevindt waarvan de lower quartile 2,99% bedraagt en de upper quartile 10,64% bedraagt van de totale kosten van de IT managementactiviteiten. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Met betrekking tot de ontwikkelingsactiviteiten van X hebben partijen vastgesteld dat een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale ontwikkelingskosten at arm’s-length is. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat het resultaat van X at arm’s-length is indien de beloning voor de ontwikkelingsactiviteiten zich binnen een interquartile range bevindt waarvan de lower quartile 3,07% bedraagt en de upper quartile 15,24% bedraagt van de totale ontwikkelingskosten. Vanwege de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage boven de mediaan in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2024.