rul-20211012-apa-000008

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep in de industriële sector. De Z-groep is onderdeel van de internationaal opererende K-groep. X is binnen de Z-groep onder meer verantwoordelijk voor het strategisch management, sales en accountmanagement, de ontwikkeling en het onderhoud van IT-systemen, financieel beheer, personeelsbeheer, inkoop, planning en project- en kostenbeheer. Onderdeel van de Z-groep zijn de buiten Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van X die verkoop- en distributieactiviteiten verrichten ten behoeve van X. X heeft een distributiecontract gesloten met haar dochtermaatschappijen voor de verkoop van producten en gerelateerde diensten aan klanten in een bepaald territoriaal gebied. De dochtermaatschappijen zijn verantwoordelijk voor de verkoop en distributie van bepaalde producten in het door X aangewezen territorium. De dochtermaatschappijen zijn geen eigenaar van waardevolle activa en dragen slechts beperkt marktrisico en beperkt debiteurenrisico. Het verzoek om zekerheid vooraf is door X ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Tevens relevant is het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. In het Besluit Fiscaal Bestuursrecht (hierna “BFB”) van 9 mei 2017, nr. 2017–1209, aangevuld met het wijzigingsbesluit van 16 december 2020, nr. 2020-0000027173, zijn de algemene kaders gegeven waarbinnen de Belastingdienst vooroverleg kan weigeren. Paragraaf 4 van het BFB sluit vooroverleg uit als sprake is van fiscale grensverkenning of van strijd met de goede trouw. Van strijd met de goede trouw is onder andere sprake als de inspecteur betrokkenheid vermoedt bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorismefinanciering, tenzij het tegendeel blijkt.
2. De Belastingdienst heeft bij de behandeling van het verzoek gevraagd om nadere informatie met betrekking tot de uiteindelijk gerechtigden, alsmede over signalen met betrekking tot ernstige vermogensdelicten in het buitenland. Na herhaaldelijk overleg waarbij de vermoedens niet zijn weerlegd, is het verzoek ingetrokken. Daarom is een uiteindelijk oordeel door de Belastingdienst achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen zekerheid vooraf verstrekt.