rul-20210914-apa-000005

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde vennootschap. Zij maakt onderdeel uit van de multinationale Y-groep, actief in de financiële sector. Naast de vestiging in Nederland heeft de Y-groep vestigingen in verschillende andere landen, waaronder in land B en C. X ontplooit financiële- en informatietechnologische activiteiten in de Nederlandse markt. X ontwikkelt hierbij voor eigen rekening en risico immateriële activa, waarvan X de eigenaar is. De door X ontwikkelde immateriële activa worden ter beschikking gesteld aan Q en Z, gevestigd in respectievelijk land B en C, alwaar deze aangewend worden ten behoeve van de lokaal uitgevoerde activiteiten. De lokale vestigingen Q en Z genieten binnen de Y-groep een bepaalde mate van autonomie en dragen de risico’s die samenhangen met de lokale bedrijfsactiviteiten. Hierdoor zijn ook Q en Z als entrepreneur aan te duiden. De gevraagde zekerheid ziet specifiek op de volgende onderdelen: i. de zakelijke beloning van X met betrekking tot de aan Q en Z ter beschikking gestelde immateriële activa; en ii. de zakelijke beloning van X met betrekking tot een immaterieel activum welke niet meer door X (door)ontwikkeld wordt. Ten aanzien van dit immaterieel activum zal Q de (door) ontwikkeling voor haar eigen rekening en risico op zich nemen. Hierbij is een uitfasering van enkele jaren voorzien, ter zake waarvan X gedurende deze periode een aflopende beloning ontvangt. Q wendt het immateriële activum aan voor twee verschillende soorten activiteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

3. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Verrekenprijzen tussen X en Q en Z zijn echter geen CUPs aangetroffen.
5. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat de transactional-profit-split-methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij zeer geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual-profit-split-methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst middels een contributieanalyse.
6. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X, Q en Z binnen de bedrijfsprocessen allen waardevolle en unieke activiteiten verrichten en dat deze activiteiten in hoge mate onderling geïntegreerd zijn. De residual-profit-split-methode is daarom een passende methode om de Verrekenprijzen voor de door X aan Q en Z ter beschikking gestelde immateriële activa vast te stellen.
7. Normaliter wordt een contributieanalyse gehanteerd om de gecombineerde winsten van betrokken partijen te verdelen. In het onderhavige geval wordt een contributieanalyse gemaakt van de door Q en Z in hun onderneming uitgeoefende bedrijfsprocessen, waarvan de door X aan Q en Z ter beschikking gestelde immateriële activa ook deel uitmaken.
8. De contributieanalyse weegt de relatieve bijdragen van deze verschillende activiteiten, waaronder de door X ter beschikking gestelde immateriële activa, binnen de bedrijfsprocessen van Q en Z en drukt deze uit in een percentage.
9. Het uit de contributieanalyse voortvloeiende percentage met betrekking tot de door X ter beschikking gestelde immateriële activa wordt vervolgens toegepast op de restwinst van Q en Z. Dit percentage van de restwinst wordt geacht een zakelijke beloning voor X te zijn voor de door X ter beschikking gestelde immateriële activa aan Q en Z (voor wat betreft beide genoemde transacties (i) en (ii) onder de feiten).

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor het bepalen van de Verrekenprijzen ter zake van de door X ter beschikking gestelde immateriële activa aan Q en Z de toepassing van de residual-profit- split-methode in lijn is met het arm’s-lengthbeginsel. Zekerheid (i) Partijen hebben vastgesteld dat de restwinst, die resteert nadat alle routinematige activiteiten at arm’s-length zijn beloond, van Q en Z kan worden verdeeld over hun uitgeoefende activiteiten overeenkomstig de uitkomst van de contributieanalyse. Afhankelijk van de door Q en Z ontplooide activiteiten waarin de door X ter beschikking gestelde immateriële activa worden aangewend, zullen Q en Z een profit-split-percentage van [5% – 30%] van hun restwinst aan X betalen voor het gebruik van de door X ter beschikking gestelde immateriële activa. Zekerheid (ii) Partijen hebben vastgesteld dat de restwinst, die resteert nadat alle routinematige activiteiten at arm’s-length zijn beloond, van Q kan worden verdeeld over diens uitgeoefende activiteiten overeenkomstig de uitkomst van de contributieanalyse. Ter zake van het in het verleden door X ontwikkelde en door Q in haar activiteiten gebruikte immateriële activum resulteert dit in een (aflopend) profit-split-percentage. Afhankelijk van de door Q ontplooide activiteit waarin het betreffende immateriële activum wordt aangewend, zal Q een aflopend profit -split-percentage variërend van [25% – 0%], respectievelijk [15% – 0%] van haar restwinst aan X betalen. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.