Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf inzake de toepassing van het tonnageregime voor de jaren 2020 tot en met 2029.
Feiten
Groep A is internationaal actief in de zeescheepvaartsector. X maakt onderdeel uit van Groep A en is een naar Nederlandse maatstaven fiscaal transparant samenwerkingsverband. X heeft twee participanten, Y en Z. Y is een naar Nederlands recht opgerichte en feitelijk in Nederland gevestigde vennootschap. Z is een buitenlandse rechtsvorm, opgericht en gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU) en naar Nederlandse fiscale maatstaven niet transparant. X heeft een schip dat een EU-vlag voert in (economisch) eigendom verkregen van een derde. Het schip is bestemd voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, onderdeel a, onder 5°, Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB). Het beheer (bestaande uit het strategisch beheer en commercieel beheer) van het door X geëxploiteerde schip zal door Y namens het samenwerkingsverband in belangrijke mate in Nederland worden verricht met ter zake kundig personeel. Het bemannings- en technische beheer van het schip wordt verricht door Z die beschikt over een Nederlandse onderneming en een buitenlandse belastingplichtige is voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb). Y en Z hebben ten aanzien van hun participatie in X in het eerste jaar waarin het schip wordt geëxploiteerd een verzoek om toepassing van het tonnageregime als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, Wet IB ingediend.
Rechtskader
Voor het verzoek zijn relevant: –artikel 8, eerste lid, Wet Vpb; –artikel 3.22 en 3.23 Wet IB; –het Besluit winst uit zeescheepvaart; –het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, –en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Groep A oefent als concern in Nederland relevante economische activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van Y en Z uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van Y en Z binnen het concern.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Y en Z hebben op grond van artikel 8, eerste lid, Wet Vpb juncto artikel 3.22, tweede lid, Wet IB tijdig een verzoek ingediend voor de toepassing van het tonnageregime voor hun participatie in X.
5. Het schip dat is verworven door X kwalificeert voor de toepassing van het tonnageregime omdat: i. het is bestemd voor de werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid, onderdeel a, onder 5°, Wet IB; ii. het een EU-vlag voert; iii. het in economisch eigendom is van X; en iv. het in belangrijke mate namens X in Nederland wordt beheerd.
6. De in aanmerking te nemen belastbare winst wordt op grond van artikel 3.23, eerste lid, Wet IB allereerst forfaitair vastgesteld op basis van de tonnage van het schip. Deze winst wordt vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden die niet zien op het vervoer van zaken dan wel personen over zee. Laatstgenoemde winst dient te worden bepaald volgens de normale winstbepaling. Voor de bepaling van het vervoersdeel wordt een winstsplitsingspercentage van [50% – 75%] gehanteerd dat is gebaseerd op het gemiddeld aantal werknemers dat verantwoordelijk is voor de vervoersfunctie ten opzichte van het totaal aantal werknemers aan boord van het schip en de kosten van het kale schip ten opzichte van de totale kosten van het schip inclusief de bijzondere uitrusting (in lijn met paragraaf 4.7 van het Besluit winst uit Zeescheepvaart).
7. Van een Zeescheepvaart Onbelaste Reserve (ZOR) ex artikel 3.23, tweede lid, Wet IB is geen sprake.
Conclusie
Y en Z zullen de winst behaald met het door X geëxploiteerde schip op grond v an artikel 8, eerste lid, Wet Vpb juncto artikel 3.23, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, Wet IB forfaitair vaststellen op basis van de tonnage van het schip. Deze winst wordt vermeerderd met de winst die is behaald met werkzaamheden die niet zien op het v ervoer van zaken dan wel personen over zee. Voor de bepaling van het vervoersdeel van het schip wordt een winstsplitsingspercentage van [50% – 75%] gehanteerd. Het bovenstaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een geldigheid van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2029 en een tussentijdse ev aluatie per uiterlijk 31 december 2024. Gekozen is om in de vaststellingsovereenkomst een looptijd van tien jaar overeen te komen omdat het tonnageregime op basis van de wet voor minimaal tien jaar van toepassing is.