Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van een jurisdictie buiten de Europese Unie waarmee Nederland een Belastingverdrag is overeengekomen (Verdragsland A) en is feitelijk aldaar gevestigd. X is onderworpen aan winstbelasting in Verdragsland A. X is actief in de online retail sector. De activiteiten van X bestaan onder andere uit de in- en verkoop van producten, productontwikkeling en marketing. X verkoopt haar producten via het internet aan consumenten en bedrijven. X heeft een magazijn in Nederland tot haar beschikking. X gebruikt het magazijn om haar producten op te slaan en voor aflevering aan consumenten in Europa. Deze activiteiten worden uitgeoefend door [<10] Nederlandse werknemers van X. Voor de jaren tot en met 2018 zijn aangiften Vennootschapsbelasting ingediend, ervan uitgaande dat de activiteiten die worden uitgeoefend in Nederland leidden tot de aanwezigheid van een Vaste inrichting. Het verzoek is ingetrokken.
Rechtskader
Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, onderdeel a, in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a, of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Als sprake is van een Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger op basis van deze artikelen, dient op basis van de relevante bepalingen van het Belastingverdrag tussen Nederland en Verdragsland A te worden bepaald of Nederland kan heffen. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Op basis van de aangeleverde feiten lijkt het verzoek op voorhand aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter te zijn voldaan. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen, maar omdat het verzoek is ingetrokken, is dit niet verder feitelijk beoordeeld.
2. Na een initiële analyse is besproken met X dat waarschijnlijk wel sprake is van een vaste inrichting in Nederland. Daaropvolgend heeft X haar verzoek tot het verkrijgen van zekerheid vooraf ingetrokken.
Conclusie
Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat het verzoek is ingetrokken. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat voor de jaren 2019 en verder X aangiften Vennootschapsbelasting zal indienen met betrekking tot de in Nederland uitgevoerde activiteiten.