rul-20210907-apa-000008

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en verkoop van bepaalde industriële producten. Y is gevestigd in land C (buiten Europa) en is een dochtermaatschappij van X. Y houdt zich bezig met de productie en verkoop van industriële producten in land C. Deze activiteiten oefent Y uit onder regie en aansturing van X. Tevens maakt Y gebruik van waardevolle immateriële activa van X. Y draagt beperkte risico’s bij het verrichten van de lokale productie- en verkoopactiviteiten. Het verzoek om zekerheid vooraf is door X ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met partijen die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. De productiefunctie en verkoopfunctie van Y zijn als ondersteunend te beschouwen. Y kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en is aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten Y is echter geen CUP aangetroffen.
4. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de productiefunctie van Y.
5. Een andere traditionele methode is de resale price methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de verkoopfunctie van Y.
6. De Belastingdienst en X hebben geen overeenstemming bereikt over de hoogte van de beloning voor de productie- en verkoopfunctie van Y. De hoogte van de beloning is door X bepaald volgens de verrekenprijsregels van land C en leidt tot een uitkomst die (gedeeltelijk) niet in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen en het verrekenprijsbesluit. X heeft het verzoek ingetrokken.

Conclusie

Er is geen zekerheid vooraf verstrekt. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in de aanslagregeling van de aangifte Vennootschapsbelasting hieraan aandacht zal worden besteed.