rul-20210831-atr-000006

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van artikel 13c (oud) van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).

Feiten

X en haar dochtervennootschap Y zijn vennootschappen opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. Het concern waartoe X en Y behoren is actief in Nederland middels een aantal Nederlandse vennootschappen (de X-groep). Het concern is actief in de handelssector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en haar Nederlandse dochtervennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [>1.000] werknemers in Nederland. Y drijft een buitenlandse onderneming met behulp van een Vaste inrichting in een staat binnen de Europese Unie. Y maakte, vóór de invoering van artikel 15e van de Wet Vpb (objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten), onderdeel uit van een fiscale eenheid Vennootschapsbelasting (FE Vpb). Op enig moment is Y ontvoegd uit de FE Vpb. Y heeft vóór de invoering van de hiervoor vermelde objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten verliezen die toerekenbaar zijn aan haar buitenlandse onderneming ten laste van de Nederlandse grondslag gebracht. Het voornemen bestaat bij X om Y te voegen in de FE Vpb van X. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de toepassing van artikel 13c (oud) van de Wet Vpb, dat op basis van artikel 33b van de Wet Vpb nog steeds van toepassing is. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De X-groep oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van de X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Artikel 13c (oud) van de Wet Vpb vermeldt in welke situaties de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op positieve voordelen uit hoofde van een deelneming die is ontstaan door de omzetting van een buitenlandse Vaste inrichting in een deelneming.
4. Artikel 33b, vijfde lid van de Wet Vpb bepaalt dat artikel 13c, zoals dat luidde op 31 december 2011, van toepassing blijft (a) met betrekking tot een deelneming in een lichaam dat een onderneming drijft die voordien als een buitenlandse onderneming werd gedreven door de belastingplichtige of een met hem verbonden lichaam, indien verliezen uit die buitenlandse onderneming voorafgaand aan het eerste jaar dat aanvangt op of na 1 januari 2012 in mindering zijn gekomen op de in Nederland belastbare winst of (b) met betrekking tot een deelneming, indien de belastingplichtige via deze deelneming een belang heeft van ten minste vijf percent in een lichaam als bedoeld in onderdeel a.
5. Tijdens de behandeling van het desbetreffende verzoek is duidelijk geworden dat reeds in een eerder stadium aan Y te kennen is gegeven dat van een te effectueren 13c-claim geen sprake is.
6. Het verzoek om zekerheid vooraf is vervolgens ingetrokken.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.