rul-20210831-apa-000002

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit van de Z-groep. De Z-groep houdt zich bezig met de ontwikkeling, productie en distributie van bepaalde producten. X is het hoofdkantoor van één van de divisies van de Z-groep en is verantwoordelijk voor de productontwikkeling, productie en verkopen. Ten aanzien van deze activiteiten loopt X de significante bedrijfsrisico’s. In diverse lidstaten van de Europese Unie werkt X met gelieerde verkoopmaatschappijen. De gelieerde verkoopmaatschappijen verrichten diverse verkoop- en marketingactiviteiten ten behoeve van X. De verkoopmaatschappijen lopen beperkt marktrisico en operationeel risico.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de transactie zijn de functies van de verkoopmaatschappijen als uitvoerend te duiden. De verkoopmaatschappijen kunnen derhalve worden beschouwd als de minst complexe partij in de transactie en zijn aangemerkt als de tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die de verkoopmaatschappijen uitoefenen ten behoeve van X is echter geen CUP aangetroffen. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en de uitkomst is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de verkoopmaatschappijen.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopmaatschappijen een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen ten behoeve van de verkoop- en daaraan gerelateerde activiteiten valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,14% bedraagt en de upper quartile 2,29%. In de vaststellingsovereenkomst is een percentage binnen de interquartile range overeengekomen, waarbij gedurende de totale looptijd van de vaststellingsovereenkomst gemiddeld genomen het overeengekomen percentage dient te zijn aangegeven. Op basis van de specifieke feiten en omstandigheden is een percentage tussen de lower quartile en de mediaan in de overeenkomst gehanteerd (met een toegestane afwijking van het werkelijke resultaat van maximaal 10% ten opzichte van het gebudgetteerde resultaat over de totale looptijd waarbij de jaarvergoeding binnen de interquartile range dient te blijven). Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.