rul-20210803-rulov-000005

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of X subjectief is vrijgesteld als buitenlands pensioenlichaam voor de Vennootschapsbelasting.

Feiten

X is een rechtspersoon gevestigd in en opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie. De activiteiten van X bestaan uit het verzekeren van pensioenen van personen in de medische sector. X verzorgt met name ouderdomspensioenen, gedeeltelijke ouderdomspensioenen, rehabilitatietoelage, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, dienstjarenpensioenen en nabestaandenpensioenen. De middelen van X kunnen uitsluitend worden aangewend ter uitvoering van de in haar statuten vastomlijnde activiteiten. Alle gekwalificeerde beroepsgroepleden die onder de verantwoordelijkheid vallen van de “beroepsvereniging” zijn verplicht lid van X. Het betreft daarbij zowel werknemers als zelfstandigen. X is subjectief vrijgesteld van de Vennootschapsbelasting in de lidstaat van de Europese Unie van vestiging. X valt onder de pensioenregeling in de lidstaat van de Europese Unie van vestiging geldend in die lidstaat.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid vooraf over de vrijstelling van subjectieve belastingplicht voor buitenlandse pensioenlichamen. Deze zekerheid vraagt men in verband met investeringen in onroerende zaken door X in Nederland. Verder zijn ook relevant de artikelen 3, 5 en 17a van de Wet op Vennootschapsbelasting (“Wet Vpb”), het Besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 (met inachtneming van de laatste wijzigingen) inzake subjectieve vrijstelling (“Besluit subjectieve vrijstellingen”), het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaalkarakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. Deze bepaling inzake de economische nexus is naar haar aard niet toepasbaar omdat zekerheid wordt gevraagd over de subjectieve vrijstelling voor buitenlandse pensioenlichamen.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Tenzij X in aanmerking komt voor de gevraagde subjectieve vrijstelling, zal zij als gevolg van de voorgenomen investeringen buitenlands belastingplichtig worden voor de Vennootschapsbelasting op grond van artikel 3 juncto artikel 17a Wet Vpb.
5. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde subjectieve vrijstelling van artikel 5 Wet Vpb dient X kort gezegd aan te tonen dat haar pensioenregeling naar haar aard en strekking overeenkomt met een Nederlandse kwalificerende pensioenregeling. Dit kan door aan te tonen dat zij voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in paragraaf 3.3 van het Besluit subjectieve vrijstellingen.
6. De Belastingdienst heeft de van X ontvangen gegevens beoordeeld aan hand van deze voorwaarden. Een van de voorwaarden betreft dat er geen sprake mag zijn van een pensioenregeling die (mede) openstaat voor zelfstandigen. Een uitzondering bestaat voor zelfstandigen die voorheen als werknemer zijn gaan deelnemen aan de pensioenregeling. Deze uitzondering gaat niet op voor een groot deel van de zelfstandigen die deelnemen bij X. Ook is het aantal zelfstandigen in verhouding tot het aantal werknemers bij X dermate substantieel dat niet voldaan wordt aan het “nagenoeg uitsluitend” criterium van artikel 5, eerste lid, onder b Wet Vpb. Dat de pensioenregeling van X mogelijk naar haar aard en strekking wat betreft de deelname door zelfstandigen vergelijkbaar is met een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van artikel 5, derde lid, onderdeel b Wet Vpb kan X niet baten. X is toegewezen op artikel 5, derde lid, onderdeel a Wet Vpb en het Besluit subjectieve vrijstellingen is duidelijk dat deelname niet open mag staan voor zelfstandigen (behoudens eerder genoemde uitzonderingen die niet opgaan bij X).

Conclusie

X voldoet niet aan de voorwaarden voor de gevraagde subjectieve vrijstelling. Het verzoek om zekerheid vooraf is daarom afgewezen. X is gewezen op de mogelijkheid om een verzoek in te dienen op grond van artikel 63 Algemene wet inzake rijksbelastingen.