rul-20210727-rulov-000009

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of zij recht heeft op teruggaaf van Nederlandse Dividendbelasting ten aanzien van voorgenomen indirecte investeringen.

Feiten

X is een rechtspersoon gevestigd in en opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Unie (Staat A). Het doel van X is om te investeren in verschillende portfoliovennootschappen, waarbij het rendement op de investeringen ten goede komt aan Z. Z is een fonds zonder rechtspersoonlijkheid opgericht en gevestigd in hetzelfde land als X. X is voornemens te investeren in een land binnen de Europese Unie niet zijnde Nederland. De investering van X wordt vorm gegeven via een aantal samenwerkingsverbanden naar buitenlands recht. X houdt via deze samenwerkingsverbanden een minderheidsbelang in B, een rechtspersoon feitelijk in Nederland gevestigd en opgericht naar Nederlands recht. X is geen bestuurder van de samenwerkingsverbanden. Het bestuur over de genoemde samenwerkingsverbanden is in handen van een externe vermogensbeheerder. B op haar beurt houdt diverse (in)directe deelnemingen gevestigd in een land binnen de Europese Unie niet zijnde Nederland. Deze deelnemingen zijn de eigenlijk beoogde investeringen. De samenwerkingsverbanden zijn vormgegeven naar het recht van een staat die voorkomt op de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat X recht heeft op de teruggaaf van Nederlandse Dividendbelasting op grond van artikel 10, eerste en derde lid, van de Wet op de Dividendbelasting 1965. X wenst daarbij met name zekerheid te krijgen dat het voorgenomen belang in B kwalificeert als een portfolio investering en geen directe investering vormt in de zin van artikel 64 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

Het beleid om zekerheid vooraf te krijgen indien sprake is van een Ruling met een internationaal karakter is sinds 1 juli 2019 gewijzigd met bovengenoemd besluit. Uit overleg tussen partijen is naar voren gekomen dat paragraaf 3 onderdeel b het vooroverleg mogelijk in de weg staat. X is verzocht een nadere analyse te verstrekken waarin zij gemotiveerd toelicht dat er geen beletselen zijn als bedoeld in paragraaf 3 onderdeel b. Tijdens het overleg heeft de Belastingdienst ook haar twijfels geuit of de investering in B gezien haar omvang wel kwalificeert voor de toepassing van artikel 10 derde lid Wet op de Dividendbelasting
1965. X heeft het verzoek om zekerheid vooraf vervolgens ingetrokken. Een verdere inhoudelijke analyse c.q. conclusie ten aanzien van het voldoen aan de toegangsvoorwaarden is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.