rul-20210727-atr-000010

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf over de kwalificatie van meerdere buitenlandse Hybride rechtsvormen naar Nederlandse fiscale maatstaven en over de buitenlandse belastingplicht voor de Vennootschapsbelasting en over de inhoudingsvrijstelling voor de Dividendbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2019 tot en met 2023.

Feiten

X is een Nederlandse vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk in Nederland gevestigd. X maakt onderdeel uit van het A-concern waarvan de tophoudster beursgenoteerd is. Het A-concern is actief in de dienstverlenende sector. In Nederland worden door X en de door haar indirect gehouden Nederlandse groepsvennootschappen bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door [501-1.000] werknemers. De aandelen van X worden gehouden door Y en Z en door meerdere natuurlijke personen. Y en Z zijn gevestigd in een land binnen de Europese Unie. Meerdere buitenlandse Hybride rechtsvormen houden een indirect belang in Y. Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de kwalificatie van meerdere buitenlandse Hybride rechtsvormen naar Nederlandse fiscale maatstaven. Op grond van het besluit van 11 december 2009, nr. CPP2009/519M kunnen buitenlandse rechtsvormen worden gekwalificeerd voor Nederlandse fiscale doeleinden aan de hand van een toetsingskader. Tevens wordt verzocht dat Y en Z niet buitenlands belastingplichtig zijn als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Ten slotte verzoekt X om zekerheid vooraf over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 voor winstuitkeringen van X aan haar aandeelhouder Y. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het A-concern oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Na een initiële analyse is besproken dat de Belastingdienst denkt dat één van de buitenlandse rechtsvormen voor de Nederlandse belastingheffing kwalificeert als transparant. Het verzoek om zekerheid vooraf is vervolgens ingetrokken. De andere onderwerpen waarvoor zekerheid vooraf was gevraagd, zijn niet in behandeling genomen.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.