rul-20210727-apa-000004

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de internationaal opererende Y-groep. De moedermaatschappij van de Y-groep is gevestigd buiten de Europese Unie. De Y-groep is actief in de handelssector. De Y-groep ontwikkelt, produceert en verkoopt bepaalde producten. X is een routinematige distributeur en verricht bijbehorende logistieke en managementdiensten. X heeft verschillende intercompany transacties: –in het geval lokale dochtervennootschappen van X als distributeur optreden, verricht X beperkte verkoop- en marketingondersteuning en logistieke diensten; –in het geval lokale dochtervennootschappen of vaste inrichtingen van X optreden als verkoopondersteunende dienstverlener, verricht X de verkoop aan derden en logistieke diensten; –in het geval er sprake is van een lokale verkoopagent, verricht X de verkoop aan derden en is X verantwoordelijk voor distributie-, logistiek-, facturatie- en marketingactiviteiten. Bij de uitoefening van de activiteiten draagt X beperkte risico’s. X bezit geen waardevolle immateriële activa.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de vennootschaps- belasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belasting- heffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO- richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO- richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van partijen te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X als routinematig te beschouwen. X kan daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transacties en is derhalve aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die X uitoefent, zijn echter geen CUPs aangetroffen. Andere traditionele methodes gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. Een differentiatie van de beloning van X voor de drie in de feiten genoemde intercompany transacties is gepast gezien de verschillende mate van betrokkenheid van X bij deze intercompany transacties.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoop- en distributieactiviteiten verricht door X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet van X at arm’s-length is. De percentages die in de vaststellingsovereenkomst zijn opgenomen vallen binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,64% bedraagt en de upper quartile 6,15%. Partijen hebben vastgesteld dat: –indien lokale dochterondernemingen van X optreden als distributeur, de lower quartile een at arm’s-length vergoeding is voor X; –indien lokale dochterondernemingen of vaste inrichtingen van X optreden als verkoopondersteunende dienstverlener, een percentage binnen de voormelde range en onder de mediaan een at arm’s-length vergoeding is voor X; –indien er sprake is van een lokale verkoopagent, de mediaan een at arm’s-length vergoeding is voor X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.