rul-20210720-atr-000008

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van een fonds voor gemene rekening en zekerheid vooraf over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een fonds voor gemene rekening opgericht naar het recht van Nederland. Het doel van X is om investeerders samen te brengen (poolen) om zodoende kapitaal te investeren. De beheerder van X is een besloten vennootschap opgericht naar het recht van Nederland. De groep is actief in de dienstverlenende sector. X oefent geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen. De vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid in X kan feitelijk uitsluitend geschieden aan het fonds zelf.

Rechtskader

In het verzoek vraagt de beheerder van het fonds om zekerheid vooraf over de kwalificatie van het fonds voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet. Relevant daarvoor is het besluit van 11 januari 2007, nr. CPP2006/1870M (Besluit Vennootschapsbelasting fonds gemene rekening), zoals gewijzigd bij besluit van 15 december 2015, nr. BLKB 2015/1511M. Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat geen sprake is van een Vaste inrichting in Nederland ziet op de toepassing van artikel 3, vierde lid, vijfde lid en achtste lid in combinatie met artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. In paragraaf 3, onderdeel a van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat toegang tot het vooroverleg ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter slechts wordt aangegaan als sprake is van voldoende economische nexus in Nederland. In dezelfde paragraaf 3, onderdeel a, laatste zin wordt hierop een uitzondering gemaakt, welke inhoudt dat de bepaling inzake de economische nexus naar zijn aard niet van toepassing is indien zekerheid wordt gevraagd over de afwezigheid van een Vaste inrichting in Nederland.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Beoordeeld is of X als transparant kan worden aangemerkt. Hiervoor is relevant het Besluit Vennootschapsbelasting fonds gemene rekening.
4. Volgens het hiervoor vermelde besluit kwalificeert een fonds als besloten indien de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend kan geschieden aan het fonds zelf of aan bloed- en aanverwanten in de rechte lijn van de participant, ook zonder dat daarvoor de toestemming van alle participanten vereist is (de zogenoemde inkoopvariant). In het gegeven geval zal in de fondsovereenkomst worden opgenomen dat de vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid aan derden niet is toegestaan. Feitelijk kan vervreemding van de bewijzen van deelgerechtigdheid uitsluitend geschieden aan het fonds zelf.
5. Op grond van het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het fonds voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet moet worden aangemerkt als transparant.
6. Op grond van artikel 3, vierde lid, vijfde en achtste lid van de Wet Vpb wordt voor de toepassing van de Wet Vpb voor de invulling van het begrip ‘vaste inrichting’ verstaan het begrip ‘vaste inrichting’ zoals dat geldt voor de relevante bepalingen van de Wet Vpb.
7. Op grond van de relevante bepalingen in de Wet Vpb is sprake van een Vaste inrichting als X een vaste bedrijfsinrichting heeft waarin de activiteiten van de onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend. Als de activiteiten echter uitsluitend v an ondersteunende aard zijn, zal geen sprake zijn van een Vaste inrichting.
8. Zoals blijkt uit de feiten, oefent X geen activiteiten uit in Nederland die het beleggingscriterium ontstijgen.
9. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de (toekomstige) deelnemers in X geen Vaste inrichting (zullen) hebben in Nederland.

Conclusie

1. X kwalificeert voor de toepassing van de Nederlandse belastingwet als transparant. 2. De (toekomstige) in het buitenland gevestigde deelnemers in X drijven geen onderneming in Nederland door middel van een Vaste inrichting. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 5 maart 2021 tot en met 31 december 2025.