rul-20210713-rulov-000008

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend om zekerheid vooraf over de vraag of een vordering op een buitenlandse dochtermaatschappij afgewaardeerd kan worden ten laste van de fiscale winst.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is een operationele vennootschap en moeder van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. X behoort tot de Z-groep. De Z-groep is een concern actief in de dienstverlenende sector. X heeft financiering verstrekt aan haar buitenlandse dochtermaatschappij A. A is niet in de Europese Unie gevestigd en is niet transparant naar Nederlandse fiscale maatstaven. A is een operationele vennootschap. De activiteiten van A zijn complementair aan die van X. Aan de financiering ligt een leningsovereenkomst ten grondslag met een oorspronkelijke looptijd van minder dan vijf jaar. De financiering wordt gedurende de looptijd op verschillende momenten verhoogd en de voorwaarden op onderdelen aangepast. Aanvankelijk komt A haar verplichtingen jegens X na. De resultaten van A vallen echter blijvend tegen. Na verloop van tijd is A niet meer in staat aan haar verplichtingen jegens X te voldoen. X scheldt uiteindelijk het restant van haar vordering op A formeel kwijt in 2019. X wil een bedrag van € [4-6] miljoen afwaarderen ten laste van de fiscale winst. Het meerdere acht zij een onzakelijke lening die afgewikkeld dient te worden in de kapitaalsfeer. Aanvankelijk heeft de inspecteur een eenzijdig standpunt ingenomen en gecommuniceerd per brief. Partijen zijn voornemens dit alsnog om te zetten in een vaststellingsovereenkomst.

Rechtskader

Het verzoek van X gaat over de vraag in hoeverre X haar vordering op A uit hoofde van de financiering kan afwaarderen ten laste van haar fiscale winst voor de Vennootschapsbelasting. Relevant hierbij is de fiscale kwalificatie van de financiering, de onzakelijke-leningjurisprudentie en in hoeverre X kan doen blijken dat de waarde nihil is. Relevant is ook het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De Z-groep oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Gezien de voorgelegde feiten en omstandigheden verschillen partijen niet van mening dat de gehele financiering fiscaal kwalificeert als een lening. Er is wel verschil van mening in hoeverre de onzakelijke-leningjurisprudentie een afwaardering ten laste van de winst in de weg staat. Als op basis van aandeelhoudersmotieven een debiteurenrisico wordt gelopen wat een onafhankelijke derde nooit genomen zou hebben dan is er sprake van een onzakelijke lening die niet ten laste van de fiscale winst afgewaardeerd kan worden. Een verlies op een dergelijke lening speelt zich dan in de kapitaalsfeer af.
5. Op verschillende momenten zijn gelden verstrekt aan A. Aanvankelijk kwam A haar verplichtingen jegens X na. Door blijvende tegenvallende resultaten werd het steeds reëler dat A in de toekomst niet meer in staat zou zijn om aan haar terugbetalingsverplichtingen te voldoen. X bleef gelden verstrekken en stelde daarbij ook geen extra voorwaarden en/of zekerheden.
6. Partijen verschilden aanvankelijk van mening vanaf welk moment X een onzakelijk debiteurenrisico accepteerde. Ten einde de onzekerheid bij beide partijen weg te nemen en in aanmerking nemende dat het vraagstuk geen exacte wetenschap betreft hebben partijen overeenstemming bereikt dat er tot € [2-4] miljoen geen sprake is van een onzakelijke lening. Voor het meerdere wel.
7. Nu X ook heeft doen blijken dat de waarde in het economisch verkeer van dat stuk nihil betreft, kan zij € [2-4] miljoen ten laste van haar winst brengen in
2019. Het restant wordt afgewikkeld in de kapitaalsfeer.

Conclusie

X kan de vordering op A uit hoofde van de verstrekte financiering voor € [2-4] miljoen afwaarderen ten laste van haar fiscale winst in 2019. Het meerdere wordt afgewikkeld in de kapitaalsfeer. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een geldigheid van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2024.