rul-20210706-atr-000004

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf ten aanzien van de inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting. Zekerheid wordt gevraagd voor de jaren 2020 tot en met 2024.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal opererend concern, actief in de handelssector. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en haar Nederlandse dochtervennootschappen. De activiteiten worden uitgeoefend door [<10] werknemers in Nederland. Y, een van de directe aandeelhouders van X, is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Y is voor 100% in handen van een natuurlijk persoon (de directeur-grootaandeelhouder, DGA), voorheen woonachtig in Nederland, maar tegenwoordig woonachtig in een staat buiten de Europese Unie (EU) waarmee Nederland ook een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden (Verdragsland A). Y houdt een 40%-belang in X. Als gevolg van een herstructurering zullen de aandelen van Y in X worden overgedragen aan Z, een vennootschap opgericht naar en feitelijk gevestigd in Verdragsland A, die functioneert als Houdstervennootschap. Z is actief betrokken bij het aansturen van haar deelnemingen. Z heeft kantoorruimte ter beschikking van waaruit de activiteiten worden verricht. Z wordt gehouden door W, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Verdragsland A. W wordt evenredig gehouden door de DGA en de partner van de DGA. Tot slot houdt X een belang in V, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Verdragsland A. In Verdragsland A worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door V.

Rechtskader

De groep verzoekt zekerheid vooraf over toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Deze zekerheid vraagt men voor uitkeringen van X aan Z. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent, middels haar Nederlandse dochtermaatschappijen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Na de beoogde herstructurering wordt X (deels) gehouden door Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten dat voorziet in een regeling voor dividenden, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie (EU) of een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Z is aldaar onderworpen aan belastingheffing. Z, de opbrengstgerechtigde, houdt op het moment v an uitkeren een belang in X waarop de deelnemingsvrijstelling of deelnemingsverrekening van toepassing zou zijn indien de opbrengstgerechtigde in Nederland was gevestigd. Artikel 4, tweede lid van de Wet DB is derhalve van toepassing.
4. Aangezien de opbrengstgerechtigde in geen van de betrokken landen als een transparante vennootschap wordt gezien, is geen sprake van een Hybride vennootschap en wordt niet toegekomen aan de uitzonderingen van artikel 4, negende en tiende lid van de Wet DB.
5. Vervolgens is beoordeeld of de uitzonderingen van artikel 4, derde lid van de Wet DB van toepassing zijn. Z wordt niet geacht te zijn gevestigd in een derde staat en vervult ook geen vergelijkbare functie als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a of artikel 28 van de Wet Vpb. De onderdelen a en b van voornoemd artikellid zijn derhalve niet van toepassing.
6. Tenslotte is beoordeeld of de antimisbruikbepaling welke is opgenomen in artikel 4, derde lid, onderdeel c van de Wet DB van toepassing is. Deze antimisbruikregeling kent een subjectieve en objectieve toets. Op grond van de subjectieve toets wordt bekeken of de belastingplichtige het belang in de in Nederland gevestigde vennootschap houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van belasting bij een ander te ontgaan (“subjectieve toets”) en er sprake is van een kunstmatige constructie of transactie of reeks van constructies of samenstel van transacties (“objectieve toets”).
7. Op grond van de subjectieve toets is beoordeeld of Z het belang houdt met als hoofddoel om Nederlandse Dividendbelasting te ontgaan. Z wordt (in)direct gehouden door de DGA en de partner van de DGA, natuurlijke personen woonachtig in Verdragsland A. De tussenliggende vennootschappen worden als gevolg van de “wegdenkgedachte” – zoals verwoord in de parlementaire geschiedenis – weggedacht omdat zij geen materiële onderneming drijven. Bij uitkeringen van X aan de natuurlijke personen zou – indien de natuurlijke personen het belang in X direct hadden gehouden – op grond van de Wet DB inhouding van Dividendbelasting niet achterwege kunnen blijven. Dit betekent dat er op grond van uitlatingen in de parlementaire geschiedenis sprake is van het ontgaan van Dividendbelasting en er derhalve geen recht bestaat op de inhoudingsvrijstelling.
8. Nu er mogelijk sprake is van het ontgaan van Dividendbelasting, komt de toepassing van de objectieve toets aan de orde.
9. De antimisbruikbepaling van artikel 4, derde lid, onderdeel c van de Wet DB blijft achterwege als Z slaagt voor de objectieve toets. Op grond van de objectieve toets is beoordeeld of sprake is van een kunstmatige constructie. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden opgemaakt wanneer er in ieder geval geen sprake is van een kunstmatige constructie. Er is geen sprake van een kunstmatige constructie indien sprake is van een van de volgende situaties: a) de directe aandeelhouder drijft een materiële onderneming (waaronder bijvoorbeeld een tophoudster) en het belang in het Nederlandse lichaam kan functioneel tot zijn ondernemingsvermogen worden gerekend; of b) de directe aandeelhouder vervult een schakelfunctie en beschikt over voldoende relevante substance (als bedoeld in artikel 1bis Uitvoeringsbeschikking Dividendbelasting; Uitv.besch. DB). Ingeval sprake is van relevante substance als bedoeld in artikel 1bis Uitv.besch. DB kan de inspecteur met ingang van 1 januari 2020 het tegendeel aannemelijk maken dat alsnog sprake is van misbruik als bedoeld in artikel 4, derde lid, onderdeel c van de Wet DB.
10. Z is als Houdstervennootschap actief betrokken bij haar deelneming in Nederland, X. Z heeft kantoorruimte ter beschikking van waaruit de activiteiten worden verricht. Z verricht een economische functie, zodat er geen sprake is van een kunstmatige constructie. De aandelen van X kunnen ook worden toegerekend aan het ondernemingsvermogen van Z. Dit betekent dat er wordt voldaan aan de objectieve toets en er derhalve recht bestaat op de inhoudingsvrijstelling.

Conclusie

Gelet op artikel 4, tweede lid van de Wet DB is ter zake van winstuitkeringen van X aan Z geen Nederlandse Dividendbelasting verschuldigd. Conform artikel 4, elfde lid van de Wet DB dient binnen een maand na het tijdstip waarop de opbrengst ter beschikking is gesteld, verklaard te worden door X dat aan alle gestelde voorwaarden is voldaan. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 16 september 2020 tot en met 31 december 2024.