rul-20210706-apa-000016

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een buiten Nederland gevestigde vennootschap die in een aantal Europese landen actief is, waaronder het land van vestiging en Nederland. In deze landen is men actief in de vorm van dochtervennootschappen en in de vorm van vaste inrichtingen (onder meer in Nederland). X is in de hiervoor bedoelde landen betrokken bij een beurs die is gericht op het verhandelen van goederen. De beurs stelt klanten in staat om contracten te verhandelen via een digitaal platform. De intragroepstransacties zijn de gezamenlijke geïntegreerde facilitering van het verhandelen van contracten via dit speciale platform. Binnen X kunnen de verrichte functies worden ingedeeld in zogenaamde “kernactiviteiten” en “routinematige activiteiten”. X oefent in Nederland zowel kernactiviteiten als routinematige activiteiten uit. De routinematige activiteiten bestaan uit zowel verkoop gerelateerde diensten als uit administratieve diensten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning) zoals bedoeld in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin het rechtskader voor het verkrijgen van zekerheid vooraf met betrekking tot rulings met een internationaal karakter uiteen wordt gezet. Verder is hierbij relevant de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien. De winstallocatie aan vaste inrichtingen vindt plaats op grond van artikel 7 OESO-modelverdrag. In juli 2008 is het OESO-rapport ‘Report on the Attribution of Profits to Permanent Establishments’ (PEReport) gepubliceerd, dat in 2010 is aangepast aan een eveneens in 2010 gepubliceerd nieuw artikel 7 OESO-modelverdrag. In dit rapport wordt beschreven hoe winsten aan vaste inrichtingen toegerekend dienen te worden onder toepassing van artikel 7 OESO- modelverdrag. In het Besluit ‘winstallocatie vaste inrichtingen’ nr. IFZ 2010/457M, geeft de Staatssecretaris inzicht in zijn standpunten met betrekking tot de winstallocatie aan vaste inrichtingen en wordt bevestigd dat het Nederlandse beleid aansluit bij de conclusies van het PE- Report.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van X enerzijds als routinematig aan te duiden en anderzijds als waardevol en uniek.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’slengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de routinematige activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft voor de verkoop gerelateerde diensten een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges een betrouwbaardere uitkomst, te weten de transactional net margin Method met in dit geval de omzet als maatstaf. Voor de administratieve diensten geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met de operationele kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
4. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’slengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de unieke en waardevolle activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de profit-splitmethode die uitgaat van de verdeling van de winst in vooraf bepaalde verhoudingen. Toepassing van een profit-split is passend bevonden bij de door X verrichte waardevolle en unieke activiteiten.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie inzake de verkoop gerelateerde diensten is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X. Gezien de beperkte toegevoegde waarde van de administratieve diensten wordt voor deze diensten de vereenvoudigde methode in de zin van paragraaf 6.3 van het verrekenprijsbesluit toegepast. De analyse voor toepassing van deze methode is beoordeeld en akkoord bevonden.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoop gerelateerde diensten van de Vaste inrichting van X in Nederland een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,59% bedraagt en de upper quartile 11,40%. In de overeenkomst is een punt boven de mediaan gehanteerd. Met betrekking tot de administratieve diensten verleend binnen X is in de vaststellingsovereenkomst een winstopslag van 5% op de integrale operationele kosten opgenomen. De met de profit-split te verdelen restwinst, na toekenning van een beloning voor de routinematige functies, wordt verdeeld op basis van door partijen overeengekomen allocatiesleutels. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2020 en is van overeenkomstige toepassing in de jaren 2016, 2017 en 2018, waarvoor de aangiften Vennootschapsbelasting reeds zijn ingediend.