rul-20210629-apa-000003

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep die zich bezig houdt met de ontwikkeling en verkoop van bepaalde producten in de industriële sector. X is eigenaar van immateriële activa van de Z-groep. Voorts koopt X producten in of laat deze produceren, verleent (shared-service) ICT- en financiële diensten aan de Z-groep en is verantwoordelijk voor de R&D-activiteiten. X voert de belangrijkste functies uit en draagt de belangrijkste risico’s. Onderdeel van de Z-groep is Y (gevestigd buiten Europa). Y is verantwoordelijk voor lokale productie- en verkoopactiviteiten. Y maakt hierbij gebruik van de immateriële activa van X. Y bezit zelf geen immateriële activa. De activiteiten van Y zijn uitvoerend van aard en Y loopt beperkte risico’s. De gevraagde zekerheid vooraf ziet op de volgende transacties tussen X en Y: –Licentie van immateriële activa van X aan Y –Inkoopactiviteiten door X ten behoeve van Y –Verkoopactiviteiten door Y ten behoeve van X –Productie-activiteiten door Y ten behoeve van X –Dienstverlenende activiteiten (waaronder ICT en andere ondersteunende activiteiten) door X aan Y

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s- lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Zowel X als Y zijn aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voorzover een CUP aanwezig is, is deze methode gehanteerd om de arm’s-lengthbeloning voor de betreffende transactie vast te stellen.
4. Voorzover geen CUP aanwezig was, zijn andere traditionele methoden overwogen. Deze andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst.
5. Bij het bepalen van de arm’s-lengthbeloning voor de transacties tussen X en Y is derhalve, voorzover geen CUP aanwezig was, gebruik gemaakt van de transactional net margin Method (TNMM) uitgedrukt in een percentage van de totale kosten, omzet danwel inkoopwaarde.
6. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en de uitkomst is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en Y.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor de transacties tussen X en Y. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Partijen hebben vastgesteld dat voor het bepalen van de arm’s-lengthvergoeding voor de licentie van immateriële activa door X aan Y een royalty van [20-30]% van de operationele winst (vóór royalty) at arm’s length is. Partijen hebben vastgesteld dat voor het bepalen van de arm’s-lengthvergoeding voor de inkoop van bepaalde grondstoffen door X voor Y een interne CUP beschikbaar is. Voor de overige inkoopactiviteiten door X voor Y hebben partijen vastgesteld dat een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de inkoopwaarde at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 1,41% bedraagt en de upper quartile 4,88%. Een percentage nabij de mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de productie-activiteiten van Y een transational net margin uitgedrukt in een percentage van de totale relevante kosten at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen vast binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 2,23% bedraagt en de upper quartile 5,66%. Een percentage boven de mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten van Y een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen bedraagt [4-5]%. Partijen hebben vastgesteld dat voor de dienstverlenende activiteiten van X aan Y een transactional net margin uitgdrukt in een percentage van de totale relevante kosten at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen waarvan de lower quartile 3,45% bedraagt en de upper quartile 9,32%. Een percentage nabij de mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2022.