rul-20210629-apa-000001

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is onderdeel van de A-groep en is gevestigd in Nederland. De moedermaatschappij van de A- groep is ook gevestigd in Nederland. X heeft dochterondernemingen welke zijn gevestigd in Europa. De A-groep is een internationaal concern actief in de ontwikkeling en verkoop van bepaalde producten. X is verantwoordelijk voor de strategie van de groep, de ontwikkeling van nieuwe producten, de productie daarvan en het vaststellen van marketing en verkoopstrategieën. De dochterondernemingen zijn verantwoordelijk voor de verkoop van producten in een bepaald territoriaal gebied. De dochterondernemingen voeren activiteiten uit onder aansturing en regie van X. De dochterondernemingen lopen bij het uitvoeren van activiteiten beperkte risico’s. De COVID-19 pandemie heeft een aangetoonde significante operationele en financiële impact gehad op de A-groep. X heeft hierdoor strategische beslissingen moeten maken en de financiële consequenties moeten dragen veroorzaakt door de COVID-19 pandemie.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien. Daarnaast heeft de OESO richtlijnen uitgebracht voor de impact van COVID-19 (Guidance on the transfer pricing implications of the COVID-19 pandemic).

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van de dochterondernemingen als uitvoerend te duiden. De dochterondernemingen worden daarom beschouwd als de minst complex e partijen in de transactie en zijn aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten die de dochterondernemingen uitvoeren ten behoeve van X is echter geen CUP aangetroffen.
4. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de dochterondernemingen.
6. Gezien de impact van de COVID-19 pandemie en in lijn met aangetoond gedrag van handelspartijen van de A-groep is besloten om, gedurende de jaren van de vaststellingsovereenkomst waar de COVID-19 pandemie een significante impact op heeft, een beloning voor de dochterondernemingen toe te passen die rekening houdt met de gevolgen van de COVID-19 pandemie.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten verricht door de dochterondernemingen ten behoeve van X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 0,79% bedraagt en de upper quartile 2,66%. Voor de eerste twee jaar van de vaststellingsovereenkomst is vanwege de impact van de COVID-19 pandemie een percentage binnen de voormelde range en beneden de mediaan gekozen. Voor de jaren hierna is de mediaan in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 april 2020 tot en met 31 maart 2025.