Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van artikel 13, zeventiende lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. X verricht operationele activiteiten in Nederland en heeft personeel in dienst. X houdt een deelneming in Y, een entiteit opgericht naar het recht van en gevestigd in een land buiten de Europese Unie (staat A). X is actief betrokken bij de aansturing van Y. X heeft vóór 2016 een lening verstrekt aan Y. Deze lening wordt voor Nederlandse fiscale doeleinden aangemerkt als eigen vermogen en in staat A als vreemd vermogen. Y heeft geen rentebetalingen gedaan aan X. De rente is telkens bijgeschreven en schuldig gebleven. In staat A is de rente niet in aftrek gebracht, omdat geen rentebetalingen zijn gedaan. De rentebetalingen zouden wel aftrekbaar zijn geweest als deze zouden zijn betaald aan X. In 2019 is de bijgeschreven rente kwijtgescholden. De kwijtschelding heeft niet tot een aftrek geleid in staat A. Door de kwijtschelding is de bijgeschreven rente niet meer verschuldigd en is het niet meer mogelijk om de bijgeschreven rente ten laste van de grondslag te brengen in staat A.
Rechtskader
X verzoekt om zekerheid vooraf dat artikel 13, zeventiende lid, van de Wet Vpb niet van toepassing is. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. X oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Op grond van artikel 13, zeventiende lid, onderdeel a, Wet Vpb is de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing op voordelen uit hoofde van een deelneming voor zover deze voordelen bestaan uit vergoedingen van of betalingen door een deelneming voor zover deze rechtens dan wel in feite direct of indirect in aftrek kunnen worden gebracht op de grondslag van een naar de winst geheven belasting.
5. Artikel 13, zeventiende lid Wet Vpb is van toepassing als de vergoeding of betaling naar haar aard voor aftrek in aanmerking komt, dat wil zeggen in aftrek kan worden gebracht. Hierbij is het niet van belang dat de vergoeding of betaling ook daadwerkelijk is afgetrokken.
6. In casu had Y de bijgeschreven rente in aftrek kunnen brengen als deze vóór de kwijtschelding zou zijn betaald aan Y. In dat geval zou het gehele bedrag aftrekbaar zijn geweest. Dit betekent dat de bijgeschreven rente naar haar aard voor aftrek in aanmerking kwam, waardoor artikel 13, zeventiende lid, Wet Vpb van toepassing is.
7. Door de kwijtschelding van de bijgeschreven rente is het niet meer mogelijk om de rente in aftrek te brengen in staat A, omdat de bijgeschreven rente niet meer verschuldigd is. De kwijtschelding doet niet af aan de conclusie dat artikel 13, zeventiende lid, Wet Vpb van toepassing is. Als een vergoeding naar haar aard aftrekbaar is, hoeft dat namelijk niet te betekenen dat deze vergoeding – al dan niet door een aftrekbeperking – daadwerkelijk (gedeeltelijk) in aftrek komt.
Conclusie
Het verzoek om zekerheid vooraf is afgewezen op inhoudelijke gronden. Artikel 13, zeventiende lid, van de Wet Vpb is van toepassing.