rul-20210615-atr-000001

Aanleiding

Er is een verzoek om zekerheid vooraf ingediend ten aanzien van de vraag of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige in het kader van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Men wenst zekerheid in verband met een herstructurering gevolgd door een latere overname voor de boekjaren 2020 tot en met 2021.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is een operationele vennootschap en vormt met een aantal dochtervennootschappen een fiscale eenheid voor de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Y, een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd, is een dochtervennootschap van X en maakt ook deel uit van de fiscale eenheid (samen de X- groep). De aandelen in X worden gehouden door Z, een naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie opgerichte en aldaar gevestigde vennootschap. De X-groep is actief in de handelssector. In het kader van de herstructurering van de schulden van de X-groep is een aantal (externe) schuldeisers eveneens indirect aandeelhouder geworden van de X-groep (via Z). Ook zijn de resterende (voorheen externe) schulden geherfinancierd. De (voorheen externe) schuldeisers zijn gevestigd in verschillende jurisdicties. Een aantal van hen is gevestigd in een staat opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Gemeten naar de omvang van de in totaal verschuldigde rente en kosten is substantieel minder dan 30% van de rente en kosten verschuldigd aan schuldeisers gevestigd in dergelijke staten. De (voorheen externe) schuldeisers hebben geldleningen verstrekt aan de X-groep. De betalingen in de vorm van renten uit hoofde van deze geldleningen vinden plaats nadat derde partijen de aandelen van de X-groep hebben overgenomen van de (voorheen externe) schuldeisers. De schuldeisers hebben op het moment van betaling geen aandelenbelang in de X- groep.

Rechtskader

Het verzoek tot zekerheid vooraf ziet op de vraag of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen c en d van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de geldlening verschuldigd door de X-groep aan de (voorheen externe) schuldeisers. Relevant is verder het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De X-groep oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X-groep uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X- groep binnen het concern.
2. In paragraaf 3, onderdeel b, sub ii van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter is aangegeven dat geen vooroverleg wordt gevoerd ter verkrijging van zekerheid vooraf in de vorm van een Ruling met een internationaal karakter als de gevraagde zekerheid vooraf betrekking heeft op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. In de parlementaire geschiedenis in het kader van de Wet BB is vermeld dat zekerheid vooraf kan worden gevraagd of in een concrete situatie sprake is van gelieerdheid met een in een laagbelastende jurisdictie gevestigde voordeelgerechtigde. Gelet op deze tekst staat het feit dat in beperkte mate (geïnterpreteerd als minder dan 30%) rente en k osten verschuldigd zijn aan schuldeisers gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden de gevraagde zekerheid in dit specifieke geval niet in de weg.
3. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s vereist dat de renten en royalty’s zijn verschuldigd door een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige. In de parlementaire geschiedenis is opgemerkt dat de beoordeling of aan dit vereiste is voldaan, plaats vindt op het tijdstip dat een voordeel wordt (beschouwd te zijn) genoten. Onder de Wet BB worden de voordelen in de vorm van renten beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop zij betaald of verrekend worden, ter beschikking van de voordeelgerechtigde worden gesteld of rentedragend worden of vorderbaar en tevens inbaar worden.
5. Op grond van artikel 1.2, eerste lid, onderdelen c en d van de Wet BB is sprake van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige ingeval de voordeelgerechtigde een kwalificerend belang heeft in de inhoudingsplichtige of ingeval de inhoudingsplichtige een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde. Van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige is ook sprake indien een derde een kwalificerend belang heeft in de inhoudingsplichtige, terwijl die derde tevens een kwalificerend belang heeft in de voordeelgerechtigde. Onder een kwalificerend belang wordt verstaan een belang waarmee een zodanige invloed op de besluiten van een lichaam kan worden uitgeoefend dat de activiteiten van het lichaam kunnen worden bepaald.
6. De (voorheen externe) schuldeisers hebben geldleningen verstrekt aan de X-groep. De betalingen in de vorm van renten uit hoofde van deze geldleningen vinden plaats – en zijn pas vanaf dat moment vorderbaar – nadat derde partijen de aandelen van X hebben overgenomen van de (voorheen externe) schuldeisers. De schuldeisers hebben op het moment van betaling derhalve geen aandelenbelang in de X-groep. Deze volgordelijkheid berust op juridische en commerciële overwegingen waaruit blijkt dat er geen sprake is van een vooropgezet plan om de inhouding van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s te ontgaan.
7. Uit het voorafgaande volgt dat geen van de schuldeisers een kwalificerend belang in de X- groep heeft op het tijdstip dat de voordelen in de vorm van renten worden (beschouwd te zijn) genoten door de schuldeisers.

Conclusie

Er is geen sprake van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige zodat inhouding van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s onder de Wet BB achterwege kan blijven op de betalingen in de vorm van renten uit hoofde van geldleningen verschuldigd door de X-groep aan de (voorheen externe) schuldeisers. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021.