Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is onderdeel van een concern dat actief is in de agrarische sector. X houdt een participatie in het samenwerkingsverband A, opgericht naar het recht van en gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). A heeft rechtspersoonlijkheid en houdt onroerende zaken gelegen in Verdragsland A. De onroerende zaken worden verhuurd aan een groepsmaatschappij in Verdragsland A. A verricht geen andere diensten met betrekking tot de verhuurde onroerende zaken. A kwalificeert naar Nederlandse fiscale maatstaven als transparant.
Rechtskader
X verzoekt te bevestigen dat de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten van toepassing is op de winst uit de (door A gehouden) onroerende zaken zoals bedoeld artikel 15e van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. De groep oefent, middels haar Nederlandse vennootschappen, in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties en heeft de gevraagde zekerheid vooraf geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Op grond van artikel 15e, eerste en tweede lid, van de Wet Vpb wordt de winst uit een andere staat onder voorwaarden objectief vrijgesteld. In dit geval is er een Belastingverdrag van toepassing en is A transparant voor Nederlandse fiscale doeleinden. Aangezien er alleen sprake is van de verhuur van onroerend goed, is er geen sprake van een Vaste inrichting. Daarom dient voor toepassing van de objectvrijstelling op grond van het tweede lid, onderdeel a, onder 2, te worden beoordeeld of de winst uit de onroerende zaken wordt vrijgesteld op basis van de relevante bepalingen in het toepasselijke Belastingverdrag.
4. Volgens de relevante bepalingen in het toepasselijke Belastingverdrag heeft de term “onroerende goederen” de betekenis die daaraan wordt toegekend door het recht van de staat waar de desbetreffende goederen zijn gelegen. In het onderhavige geval kwalificeren de onroerende zaken als zodanig onder het recht van Verdragsland A. Voorts geldt op basis van de overige relevante bepalingen van het Belastingverdrag dat Nederland een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting dient te verlenen ten aanzien van de inkomsten uit hoofde van de onroerende zaken gelegen in Verdragsland A. Artikel 15e, eerste en tweede lid, van de Wet Vpb is derhalve van toepassing.
5. Zoals bij overweging 4 is uiteengezet, dient Nederland een vrijstelling ter voorkoming van dubbele belasting te verlenen ten aanzien van de inkomsten uit hoofde van de onroerende zaken gelegen in Verdragsland A. Derhalve is artikel 15e, zevende lid, van de Wet Vpb niet van toepassing.
6. Voorts wordt X ook niet aangemerkt als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet Vpb, zodat ook artikel 15e, achtste lid, van de Wet Vpb niet van toepassing is.
7. Dit betekent dat X de winst uit de onroerende zaken mag vrijstellen onder de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten zoals bedoeld in artikel 15e van de Wet Vpb.
Conclusie
De objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten als bedoeld in artikel 15e van de Wet Vpb is van toepassing op de (door A gehouden) onroerende zaken gelegen in Verdragsland A. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 4 februari 2020 tot en met 31 december 2024.