rul-20210518-atr-000007

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf dat er geen sprake is van buitenlandse belastingplicht ter zake van een voorgenomen herstructurering. Zekerheid wordt gevraagd voor de jaren 2020 tot en met 2022.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een Nederlands concern, actief in de industriële sector. X wordt gehouden door Y, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een Belastingverdrag (‘verdragsland A’) heeft gesloten. De aandelen in X zijn het enige eigendom van Y. Y treedt op als Houdstervennootschap en heeft geen personeel in dienst. Y is voor 100% in handen van twee natuurlijke personen, beiden woonachtig in Nederland. In het kader van een herstructurering binnen het concern wordt zekerheid gevraagd over de buitenlandse belastingplicht.

Rechtskader

Het verzoek ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat Y – ter zake van de herstructurering – geen Nederlandse Vennootschapsbelasting is verschuldigd als buitenlands belastingplichtige ten aanzien van haar belang in X als bedoeld in artikel 17, derde lid, onderdeel b, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X binnen het concern.
2. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Y houdt aandelen in X en kan mogelijk op grond van artikel 17 of 17a van de Wet Vpb buitenlands belastingplichtig zijn. Op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a van de Wet Vpb kan sprake zijn van buitenlandse belastingplicht indien een onderneming, of een gedeelte daarvan, in Nederland wordt gedreven door middel van een Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger. Op grond van de feiten en omstandigheden kan bevestigd worden dat Y geen Vaste inrichting of vaste vertegenwoordiging heeft in Nederland.
4. Eveneens kan gekeken worden naar de uitbreiding van het begrip Nederlandse onderneming in artikel 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting. In dat artikel wordt het Nederlandse ondernemingsbegrip uitgebreid met een zestal categorieën. In dit geval wordt niet voldaan aan de bedoelde uitbreidingen van de Nederlandse onderneming.
5. Y houdt alle aandelen in X en kan tenslotte mogelijk op grond van artikel 17, derde lid, letter b van de Wet Vpb buitenlands belastingplichtig zijn. Artikel 17, derde lid, letter b van de Wet Vpb kent een subjectieve en objectieve toets. Er is sprake van misbruik indien de belastingplichtige, in dit geval Y, een aanmerkelijk belang houdt met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van inkomstenbelasting bij een ander te ontgaan en de constructie of reeks van constructies niet op grond van zakelijke redenen is opgezet.
6. Het verzoek richt zich op de vraag of er sprake is van verschuldigdheid van Vennootschapsbelasting in het kader van de buitenlandse belastingplicht van artikel 17, derde lid, onderdeel b Wet Vpb met betrekking tot de herstructurering van Y. Beoordeeld is of Y, met het oog op de herstructurering, het belang houdt met als hoofddoel om Nederlandse inkomstenbelasting te ontgaan. Gelet op de feiten is de conclusie gerechtvaardigd dat de herstructurering niet als hoofddoel of een van de hoofddoelen heeft om bij een ander Nederlandse inkomstenbelasting te ontgaan waar geen zakelijke redenen aan ten grondslag liggen. Bovendien wordt een eventueel heffingsrecht over een (fictief) vervreemdingsvoordeel, dat (mogelijk) ontstaat door de herstructurering, op basis van het Belastingverdrag met Verdragsland A toegewezen aan het andere land.

Conclusie

Y is niet buitenlands belastingplichtig op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a of 17a van de Wet Vpb. Y is – ter zake van de herstructurering – geen Nederlandse Vennootschapsbelasting verschuldigd naar aanleiding van haar belang in X op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel b van de Wet Vpb. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst, met een looptijd van 21 april 2020 tot en met 31 december 2022.