rul-20210511-apa-000004

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een Nederlandse vennootschap die producten ontwikkelt en business-to-business verkoopt. De klanten van X zijn wereldwijd verspreid en voor de bediening van de markten op het Noord- Amerikaanse continent respectievelijk het Aziatische continent heeft X aldaar Y respectievelijk Z opgericht. X is eigenaar van de intellectuele eigendommen van de groep en beheerst en draagt de belangrijkste risico’s. X bepaalt de verkoop- en marketingstrategie en de prijsstelling. Binnen de kaders van de door X vastgestelde strategie verrichten Y en Z lokale marketing en verkoop ondersteunende activiteiten binnen hun respectieve regio’s. De contracten die gesloten worden hebben een lange termijn en de verkoopactiviteiten van Y en Z zijn beperkt. Daarnaast verricht Y ook contract-R&D onder aansturing van X. De activiteiten van Y en Z zijn uitvoerend en zij dragen beperkt operationele risico’s.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd in artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO- modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. In dit geval worden de functies van Y en Z uitgeoefend onder regie van X waarbij de risico’s van Y en Z beperkt zijn. Daarmee zijn binnen de waardeketen van de X-groep de functies van Y en Z in vergelijking met die van X als uitvoerend te duiden. Y en Z kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en zijn aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van X is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges een betrouwbaardere uitkomst, te weten de transactional net margin Method met in dit geval als maatstaf de operationele kosten van Y respectievelijk Z.
4. X heeft ondersteuning gevraagd bij de aanlevering van vergelijkbare cijfers van onafhankelijke marktpartijen. X kwalificeert als kleine onderneming in de zin van artikel 2:396 Burgerlijk Wetboek en komt in aanmerking voor de gevraagde ondersteuning in overeenstemming met paragraaf 6 van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de ondersteunende activiteiten van Y respectievelijk Z aan X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de operationele kosten van Y respectievelijk Z at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen, valt voor de verkoopondersteuning binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 3,31% bedraagt en de upper quartile 16,26%. Voor de contract-R&D valt het binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 3,71% bedraagt en de upper quartile 17,25%. Voor beide dienstverleningen geldt dat de mediaan in de vaststellingsovereenkomst is gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.