rul-20210427-rulov-000011

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf dat zij een beroep kan doen op de stakingsverliesregeling van artikel 15i van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb 1969).

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar Nederlands recht en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een concern actief in de dienstverlenende sector. Het concern is in handen van een natuurlijk persoon, woonachtig in Nederland. X beschikt vanaf het jaar 2014 over een werkneemster (Z) die vanuit haar woonadres buiten Nederland (“staat A’) werkzaamheden voor belanghebbende verricht en gevolmachtigd is op te treden en overeenkomsten te sluiten namens belanghebbende. In haar aangiften Vennootschapsbelasting heeft X de buitenlandse activiteiten in staat A aangemerkt als een vaste inrichting en de resultaten (verliezen) vrijgesteld onder de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten (artikel 15e Wet Vpb). Omdat de resultaten blijvend tegenvallen, is X voornemens haar activiteiten in Staat A in 2021 te verkopen aan een vennootschap die gehouden wordt door Z. Het dienstverband met Z wordt gelijktijdig ontbonden. De activiteiten die X vanuit Nederland verricht (en niet samenhangen met de buitenlandse activiteiten die verkocht worden) worden niet beëindigd. X is voornemens in de toekomst een door haar nieuw ontwikkeld product ook aan te gaan bieden in staat A. Tot nu toe heeft zij dit geheel vanuit Nederland gedaan maar op termijn overweegt zij de vennootschap van Z in te huren voor ondersteunende dienstverlening ten behoeve van de markt in staat A. Z en haar vennootschap zullen geen volmacht krijgen van X om voor rekening en risico van X te handelen en materieel ook niet handelen als ware er een volmacht is. X zal geen ruimte tot haar beschikking hebben in Staat A. In staat A krijgt X of een met haar verbonden lichaam bij de belastingheffing geen tegemoetkoming voor de verliezen van de Vaste inrichting. Dit geldt ook voor Z. Z noch haar vennootschap heeft een belang in het concern waartoe X behoort. Het bedrag wat X als stakingsverlies in de zin van artikel 15i Wet Vpb denkt te kunnen claimen bedraagt (substantieel) minder dan €5 miljoen.

Rechtskader

Verzocht is om zekerheid vooraf over de toepassing van de stakingsverliesregeling in de zin van artikel 15i Wet Vpb. Relevant is ook het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met in achtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent in Nederland operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. De activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Uit de voorgelegde feiten en omstandigheden blijkt niet dat besparing van Nederlandse of buitenlandse belasting de enige dan wel doorslaggevende beweegreden is geweest voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Om een geslaagd beroep te kunnen doen op de stakingsverliesregeling moet aan de volgende (cumulatieve) voorwaarden worden voldaan: a) De belastingplichtige houdt op winst uit die andere staat te genieten in uiterlijk het derde kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de activiteiten van belastingplichtige in de andere staat geheel of nagenoeg geheel zijn gestaakt dan wel indien dat eerder is, daartoe besloten is; b) De vrijgestelde bedragen op grond van artikel 15e Wet Vpb 1969 hebben per saldo geleid tot een negatief bedrag. Bij de bepaling van het aftrekbare stakingsverlies moet overigens rekening worden gehouden met tegemoetkomingen die reeds door de andere staat aan de belastingplichtige zijn verleend of nog zullen worden verleend aan een ander dan de belastingplichtige; c) De betreffende activiteit van de belastingplichtige wordt niet in belangrijke mate voortgezet door een met hem verbonden lichaam (onderscheidenlijk is reeds door een dergelijk lichaam voortgezet); en d) De hoogte van het stakingsverlies moet belastingplichtige kunnen laten blijken.
5. Door het verkopen van haar activiteiten in staat A houdt X in 2021 op winst te genieten uit staat A. Na verkoop van de activiteiten heeft X geen Vaste inrichting meer in staat A als bedoeld in artikel 15e lid 2 juncto artikel 3 lid 4 sub a Wet Vpb. Hierbij is (mede) van belang geacht dat X na verkoop niet beschikt over (kantoor)ruimte in staat A en dat er geen formele volmacht(en) verleend zullen worden dat er gehandeld kan worden voor rekening en risico van X dan wel dat er materieel gehandeld gaat worden naar een dergelijke volmacht door Z dan wel haar vennootschap.
6. De activiteiten in staat A van X worden verkocht aan Z. Z is geen verbonden lichaam; ook haar vennootschap is dat niet in relatie tot X. X heeft het verliessaldo aangetoond voor de jaren waarover reeds een aangifte is ingediend. X zal het verliessaldo ook moet kunnen laten blijken voor de jaren waar nog geen aangifte voor ingediend is.
7. Het maximaal verwachte stakingsverlies is substantieel minder dan €5 miljoen. De aanvullende regels van artikel 15i lid 4 Wet Vpb die gelden vanaf 2021 zijn daarom niet relevant voor X want die zijn alleen van toepassing bij een verlies van €5 miljoen of meer.
8. Uit bovenstaande blijkt dat X een stakingsverlies in aftrek brengen op grond van artikel 15i Wet Vpb in
2021. Mocht X binnen 3 jaar na het in aanmerking nemen van dit stakingsverlies alsnog activiteiten gaan verrichten in staat A die resulteren in een Vaste inrichting in de zin van artikel 15e lid 2 juncto artikel 3 lid 4 sub a Wet Vpb en winst genieten uit die Vaste inrichting dient het stakingsverlies te worden teruggenomen ingevolge artikel 15i lid 6 Wet Vpb.

Conclusie

X kan ten aanzien van de verkoop van haar activiteiten in staat A de stakingsverliesregeling van artikel 15i Wet Vpb toepassen in 2021. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.