rul-20210427-rulov-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de tegenbewijsregeling van artikel 10a, lid 3, onderdeel a, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap die deel uitmaakt van een internationaal concern. De groep houdt zich wereldwijd bezig met activiteiten in de industriële sector. Alle werkzaamheden, waaronder met name ontwikkeling, productie en verkoopwerkzaamheden, worden ook in Nederland uitgevoerd. Een aantal jaren geleden heeft X de aandelen in de Y- groep verworven van een externe partij. Topholding Z, gevestigd in een land buiten de Europese Unie, heeft hiervoor indertijd een externe financiering aangetrokken. X heeft voor de externe verwerving een lening aangetrokken van Z. Zowel de externe als interne financieringsfaciliteit loopt af. Z is voornemens voor hetzelfde bedrag een nieuwe externe financiering aan te trekken. X is voornemens een nieuwe financiering aan te trekken bij Z. X verzoekt om te bevestigen dat de voorwaarden van de voorgenomen financiering die X zal ontvangen van Z zodanig zijn dat X voldoet aan het bewijs dat aan de financiering van de overname van de Y-Groep in overwegende mate zakelijke beweegredenen ten grondslag liggen.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant artikel 10a, derde lid, onderdeel a, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 en het Besluit van 25 maart 2013, BLKB2013/110M. Tevens is relevant het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018 (nr. DB 2018/216528), zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland relevante operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de rechtshandelingen of transacties.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. De Belastingdienst heeft de door X naar voren gebrachte beweegredenen voor het aangaan van de geldlening met Z beoordeeld, en daarbij de ontstaansgeschiedenis rond de verwerving van de Y-groep en van de vorige geldlening en de externe financiering door Z in ogenschouw genomen.
5. Op grond daarvan is de conclusie getrokken dat aan de voorgenomen herfinanciering in overwegende mate zakelijke overwegingen ten grondslag liggen.

Conclusie

Gelet op de overwegingen wordt de rente niet in aftrek beperkt door artikel 10a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die geldt voor de boekjaren 2019/2020 tot en met 2023/2024.