rul-20210413-rulov-000013

Aanleiding

X heeft verzocht om zekerheid vooraf over de vraag of X subjectief is vrijgesteld als buitenlands pensioenfonds voor de Vennootschapsbelasting.

Feiten

X is een rechtspersoon gevestigd in en opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie. De activiteiten van X bestaan uit het verzekeren van pensioenen voor leden van een beroepsgroep die wonen in een deelgebied van die lidstaat. X verzorgt met name ouderdomspensioenen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, wezenpensioen en nabestaandenpensioenen. De middelen van X kunnen uitsluitend worden aangewend ter uitvoering van de in haar statuten vastomlijnde activiteiten. Alle gekwalificeerde beroepsgroepleden die onder de verantwoordelijkheid vallen van de “beroepsvereniging” zijn verplicht lid van X. X is subjectief vrijgesteld van de Vennootschapsbelasting in de lidstaat van de Europese Unie van vestiging. X valt onder de pensioenregeling in de lidstaat van de Europese Unie van vestiging geldend in een deelgebied van die lidstaat. De pensioenregeling betreft een naar aard en strekking vergelijkbare regeling als de Nederlandse pensioenregeling, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.

Rechtskader

X verzoekt om zekerheid dat zij subjectief is vrijgesteld voor de Vennootschapsbelasting als zijnde een kwalificerend buitenlands pensioenfonds op grond van artikel 5 lid 1b juncto lid 3 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (“Wet Vpb”). Deze zekerheid vraagt men in verband met investeringen in onroerende zaken door X in Nederland. Verder zijn ook relevant de artikelen 3 en 17a van de Wet Vpb, het Besluit van 25 november 2019, nr. 2019 – 187751 (met inachtneming van de laatste wijzigingen), het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter en de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Bij een verzoek om zekerheid vooraf over de aanwezigheid van buitenlandse belastingplicht wordt de eis van aanwezigheid van economische nexus in Nederland niet gesteld voor het in behandeling nemen van een dergelijk verzoek.
2. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, omdat vanwege commerciële redenen is gekozen voor investeren in Nederlands vastgoed.
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. Tenzij X in aanmerking komt voor de gevraagde subjectieve vrijstelling, zal zij als gevolg van de voorgenomen investeringen buitenlands belastingplichtig worden voor de Vennootschapsbelasting op grond van artikel 3 juncto artikel 17a Wet Vpb.
5. Om in aanmerking te komen voor de gevraagde subjectieve vrijstelling van artikel 5 Wet Vpb dient X kort gezegd aan te tonen dat haar pensioenregeling naar haar aard en strekking overeenkomt met een Nederlandse kwalificerende pensioenregeling. Dit kan door aan te tonen dat zij voldoet aan de eisen die gesteld worden in paragraaf 3.3 juncto 3.1 van het Besluit van 25 november 2019; de zogenoemde doelstellingseis, werkzaamhedeneis en winstbestemmingseis.
6. In dit specifieke geval heeft X dit kunnen aantonen aan de hand van een toelichting en het verstrekken van achterliggende bescheiden.

Conclusie

X kwalificeert als buitenlands pensioenfonds voor de subjectieve vrijstelling van artikel 5 Wet Vpb. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.