rul-20210413-apa-000006

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te verkrijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde vennootschap en is het hoofdkantoor van de Y groep. De Y groep is wereldwijd actief en bestaat verder uit de vennootschappen A en B. A is buiten de Europese Unie gevestigd en B is in de Europese Unie gevestigd. De Y groep is actief op het gebied van productontwikkeling, marketing en verkoop van bepaalde producten. X is verantwoordelijk voor de algemene ondernemingsstrategie, het voorbereiden en nemen van strategische management beslissingen, productontwikkeling en het lange-termijn ondernemingsplan. X is tevens eigenaar van de immateriële vaste activa van de groep (beschermd door patenten). A en B opereren als regionale verkoopkantoren van de Y groep. A en B verrichten de verkoopactiviteiten binnen de kaders die X heeft vastgesteld. Ook wordt eerstelijns technische ondersteuning verleend na verkoop van het product.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen). Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO- commentaar op artikel 9 van het OESO-modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s- lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s-lengthbeginsel en worden daarom ingevolge het besluit van 22 april 2018, nr. 2018-6865 (verrekenprijsbesluit) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb 1969 omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transactie zijn de functies van A en B als uitvoerend te duiden. A en B kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partij in de gelieerde transactie en worden aangemerkt als tested party.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van zowel A als van B is echter geen CUP aangetroffen.
4. Andere traditionele methoden gaan uit van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met omzet als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de verkoopactiviteiten van A en B.
5. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie voor de verkoopactiviteiten van A en B is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten van A en B een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen ten behoeve van deze verkoopactiviteiten valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 1,78% bedraagt en de upper quartile 6,34%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.