rul-20210406-atr-000003

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de deelnemingsvrijstelling voor de Vennootschapsbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. X functioneert als het hoofdkantoor voor een bepaald segment van het concern. Daarnaast verricht X operationele activiteiten die in lijn liggen met de activiteiten van het concern en is actief in de aansturing van haar deelnemingen. X houdt deelnemingen in 5 verschillende entiteiten die allen actieve ondernemingen drijven en activiteiten verrichten die in lijn liggen met de activiteiten van het concern (hierna: operationele deelnemingen). De operationele deelnemingen zijn opgericht naar het recht van en gevestigd in landen binnen en buiten de Europese Unie (EU). Eén van de operationele deelnemingen (hierna: A) drijft een actieve onderneming, middels haar Vaste inrichting, die is gevestigd in een jurisdictie die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Hier worden activiteiten verricht die in lijn liggen met de activiteiten van het concern. Daarnaast houdt A ook aandelen in andere operationele entiteiten, die activiteiten verrichten die in lijn liggen met de activiteiten van het concern. Ten slotte houdt X een deelneming in een entiteit, (hierna: B), opgericht naar en gevestigd in een land buiten de EU. B verricht op dit moment geen operationele activiteiten meer en zij zal op korte termijn geliquideerd worden. Voordat de operationele activiteiten van B waren gestaakt, dreef zij een onderneming en verrichtte zij activiteiten die in lijn lagen met de activiteiten van X en het concern.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf dat de deelnemingsvrijstelling van toepassing is ziet op artikel 13 van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Er dient voldaan te zijn aan de eisen van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb en er mag geen sprake zijn van als belegging gehouden deelnemingen als bedoeld in het negende lid van artikel 13 Wet Vpb, tenzij sprake is van een kwalificerende beleggingsdeelneming als bedoeld in het elfde lid van artikel 13 Wet Vpb. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. X houdt belangen van meer dan 5% in de operationele deelnemingen en B. De operationele deelnemingen en B hebben een rechtsvorm die vergelijkbaar is met een Nederlandse kapitaalvennootschap op grond van het besluit van 11 december 2009, CP2009/519M, zodat de operationele deelnemingen en B kwalificeren als niet- transparante entiteiten. Derhalve wordt voldaan aan de eisen voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling op grond van artikel 13, tweede lid van de Wet Vpb.
5. Vervolgens dient beoordeeld te worden of de operationele deelnemingen en B niet dienen te worden aangemerkt als beleggingsdeelnemingen in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb.
6. Op basis van de parlementaire geschiedenis wordt aan deze toets voldaan indien de deelneming een materiële onderneming drijft en de ondernemingsactiviteiten van de deelneming overeenkomen met de activiteiten van de vennootschap die de deelneming houdt. X drijft een materiële onderneming. De activiteiten van de operationele deelnemingen liggen in het verlengde van de activiteiten van X. Het oogmerk van het houden van de deelnemingen is om een hoger rendement te behalen dan wat bij normaal vermogensbeheer gebruikelijk is. Dit betekent dat de operationele deelnemingen niet worden gehouden als beleggingen in de zin van artikel 13, negende lid, van de Wet Vpb.
7. Met betrekking tot B is aan de hand van de feiten en omstandigheden beoordeeld of B aangemerkt dient te worden als een beleggingsdeelneming. B dreef tot voor kort een materiële onderneming en verrichtte activiteiten die in het verlengde lagen van de activiteiten van X. B zal op korte termijn worden geliquideerd. Dit betekent dat B niet wordt gehouden als belegging in de zin van artikel 13, negende lid, van de Wet Vpb.
8. De uitzonderingen van artikel 13, tiende lid van de Wet Vpb zijn niet van toepassing, zodat de deelnemingsvrijstelling geldt ten aanzien van de belangen van X in de operationele deelnemingen en B.

Conclusie

De deelnemingsvrijstelling is van toepassing op de belangen van X in de operationele deelnemingen en B op basis van artikel 13, negende lid van de Wet Vpb. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over aspecten die niet vallen onder het bereik van Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het betreft hier de deelnemingsvrijstelling in de nationale situatie. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025.