rul-20210323-atr-000013

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend om zekerheid vooraf of sprake is van belastingplicht voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern actief in de onroerend goed sector. X houdt (in)direct vennootschappen opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. Deze vennootschappen (hierna: “de relevante vennootschappen”) zijn (gedeeltelijk) gefinancierd met aandeelhoudersleningen waarmee in een lidstaat van de Europese Unie (EU) gelegen onroerende zaken zijn verworven. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en de relevante vennootschappen. Y, de beursgenoteerde tophoudster van het concern en tevens de directe aandeelhouder van X, is een vennootschap opgericht naar het recht van een land dat is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Y is feitelijk gevestigd in een land waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. Y is aldaar onderworpen aan belastingheffing. Y houdt onder andere Z, een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een land dat is opgenomen in de voornoemde Regeling. Y heeft via aandelenemissies kapitaal opgehaald via de beurs, waarna dat geld is gestort in Z. Z heeft vervolgens aandeelhoudersleningen verstrekt aan de relevante vennootschappen. De rente die is verschuldigd op deze leningen wordt in het onderhavige geval toegerekend aan de in het buitenland gelegen onroerende zaken van de relevante vennootschappen. Z wordt niet in de heffing betrokken voor de rentebetalingen die zij ontvangt van de relevante vennootschappen. De groep is voornemens om haar financieringsstructuur aan te passen. De vorderingen van Z op de relevante vennootschappen worden overgedragen aan Y, tegen schuldigerkenning. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

De groep verzoekt om zekerheid vooraf over de toepassing van de conditionele bronheffing op rentebetalingen als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de geldleningen verschuldigd door de relevante vennootschappen aan Y. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Het beleid om zekerheid vooraf te krijgen indien sprake is van een Ruling met een internationaal karakter is sinds 1 juli 2019 gewijzigd met bovengenoemd besluit. In het voorliggende geval verschillen partijen van mening of de structuur (na herstructurering) (al dan niet) is opgezet met als enige of doorslaggevende beweegreden belastingbesparing als bedoeld in paragraaf 3, onderdeel b, onder i van het bovengenoemd besluit.
2. Verzoeker heeft na dit initiële overleg besloten het vooroverleg te staken en het verzoek ingetrokken. Er heeft derhalve geen verdere inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.