Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige in het kader van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Men vraagt zekerheid voor de jaren 2021 tot en met 2025.
Feiten
X is een Coöperatie met beperkte aansprakelijkheid opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X houdt verschillende portfoliovennootschappen. X wordt gehouden door Y, een samenwerkingsverband opgericht naar het recht van Nederland. X en Y zijn onderdeel van een internationale groep met een hoofdkantoor in een land buiten de Europese Unie (EU), actief in de dienstverlenende sector. De beherend vennoot in Y is Z, een samenwerkingsverband opgericht naar het recht van een land buiten de EU waar Nederland een Belastingverdrag mee heeft gesloten (Verdragsland A). De commanditaire vennoten in Y zijn W1 en W2. W1 en W2 zijn beide samenwerkingsverbanden opgericht naar het recht van Verdragsland A. Het verzoek is ingetrokken.
Rechtskader
Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de vraag of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c en d van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de geldlening verschuldigd door X aan Y. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).
Overwegingen
1. Op basis van de aangeleverde feiten lijkt het verzoek op voorhand aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter te voldoen. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen. Dit is niet verder feitelijk beoordeeld, omdat het verzoek vervolgens is ingetrokken.
2. W1 en W2 zijn beide samenwerkingsverbanden opgericht naar het recht van Verdragsland A. De gemeenschappelijke beherend vennoot in W1 en W2 is Z.
3. Om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige, is gekeken of de vennoten in W1 en W2 een samenwerkende groep (kunnen) vormen. De beoordeling of sprake is van een samenwerkende groep is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Het gaat daarbij om een door lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep gedane gecoördineerde investering die – voor de toepassing van de bronbelasting – gezamenlijk tot een kwalificerend belang leidt, maar waarbij (een of meer van) die lichamen individueel geen kwalificerend belang hebben. Gelet op deze invulling die tijdens de parlementaire behandeling aan het begrip samenwerkende groep is gegeven, is aan X medegedeeld dat in haar specifieke casus niet kan worden bevestigd dat er geen samenwerkende groep is.
4. Op basis van het bovenstaande kan de gevraagde zekerheid vooraf niet worden gegeven. X heeft daaropvolgend haar verzoek tot het verkrijgen van zekerheid vooraf ingetrokken.
5. Een verdere inhoudelijke analyse van het verzoek is daardoor achterwege gebleven.
Conclusie
Het verzoek om zekerheid vooraf is ingetrokken. Derhalve is er geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen.