rul-20210316-rulov-000006

Aanleiding

A heeft een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf inzake de toepassing van het tonnageregime voor de jaren 2020 tot en met 2029.

Feiten

Groep M is internationaal actief in de zeescheepvaartsector. X is een vennootschap binnen de groep, die niet gevestigd is in een land binnen de Europese Unie (EU). X houdt thans een schip in eigendom dat de Nederlandse vlag voert en dat is bestemd voor het vervoer van zaken in het internationale verkeer over zee. X is gevestigd in een jurisdictie die niet toestaat dat X het schip in eigendom houdt terwijl het schip de Nederlandse vlag blijft voeren. Groep M heeft daarom het eigendom van het schip ingebracht in Z, een nieuw en naar Nederlands recht opgerichte vennootschap die feitelijk gevestigd is in Nederland. Het beheer (bestaande uit strategisch beheer en commercieel beheer) van het door A geëxploiteerde schip zal door A in belangrijke mate in Nederland worden verricht met ter zake kundig personeel. Het bemannings- en technische beheer van A wordt verricht door Y, een in Nederland gevestigde scheepsmanagementvennootschap. Y behoort tot Groep M. A heeft in het eerste jaar waarin zij het schip exploiteert een verzoek om toepassing van het tonnageregime als bedoeld in artikel 3.22, eerste lid, Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) ingediend.

Rechtskader

Voor het verzoek zijn relevant: –artikel 8, lid 1 Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb); –artikel 3.22 en 3.23 Wet IB; –het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter; en –de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Groep M oefent als concern in Nederland relevante economische activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de relevante bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van A uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van deze vennootschap binnen het concern.
2. Het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting is niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of
3. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
4. A heeft op grond van artikel 8, eerste lid, Wet Vpb juncto artikel 3.22, tweede lid, Wet IB tijdig een verzoek ingediend voor de toepassing van het tonnageregime.
5. Het schip dat is ingebracht in A kwalificeert voor de toepassing van het tonnageregime omdat: i. het is bestemd voor het vervoer van zaken in het internationale verkeer over zee; ii. het de Nederlandse vlag voert; iii. het in eigendom is van A; en iv. het in belangrijke mate door A in Nederland wordt beheerd.

Conclusie

A dient de winst behaald met het door haar geëxploiteerde schip op grond van artikel 8, eerste lid, Wet Vpb juncto artikel 3.23, eerste lid, Wet IB forfaitair vast te stellen op basis van de tonnage van het schip. Het voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een geldigheid van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2029 en een tussentijdse evaluatie per uiterlijk 31 december 2024. Gekozen is om in de vaststellingsovereenkomst bij uitzondering een looptijd van tien jaar overeen te komen omdat het tonnageregime op basis van de wet voor minimaal tien jaar van toepassing is.