rul-20210316-atr-000015

Aanleiding

Er is een verzoek om zekerheid vooraf ingediend ten aanzien van de vraag of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige in het kader van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s. Men vraagt zekerheid voor de jaren 2021 tot en met 2025.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in Nederland. X behoort tot een internationaal concern met een hoofdkantoor in een land buiten de Europese Unie (EU), welke actief is in de financiële sector. In Nederland heeft het concern een houdster-/ financieringsplatform. X treedt op als houdstermaatschappij voor diverse investeringen wereldwijd. Zij oefent hiervoor relevante operationele activiteiten uit in Nederland. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X en beschikt over professionele kennis en ervaring om de investeringen actief te managen. X heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. De aandelen van X worden indirect voor meer dan 50% gehouden door Y, een samenwerkingsverband opgericht naar het recht van een land buiten de EU (Verdragsland A). A en C, beide samenwerkingsverbanden opgericht naar het recht van Verdragsland A, nemen deel in Y, in een hoedanigheid vergelijkbaar met een commanditaire vennoot. Y heeft aandeelhoudersleningen verstrekt aan X. De overige aandelen in X worden gehouden door een aantal samenwerkingsverbanden, opgericht naar het recht van Verdragsland A en een ander land buiten de EU (Verdragsland B). Deze samenwerkingsverbanden zullen een nieuw samenwerkingsverband, Z, oprichten naar het recht van Verdragsland A. Deze samenwerkingsverbanden hebben aandeelhoudersleningen verstrekt aan X. De voornoemde aandeelhoudersleningen van de verschillende samenwerkingsverbanden worden overgedragen aan Z. B, een samenwerkingsverband opgericht naar Verdragsland A, neemt deel in al de voornoemde samenwerkingsverbanden in een hoedanigheid vergelijkbaar met een beherend vennoot. Het verzoek is ingetrokken.

Rechtskader

Het verzoek tot zekerheid vooraf ziet op de vraag of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige voor de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel c en d, van de Wet bronbelasting 2021 (Wet BB). Deze zekerheid wordt gevraagd voor de voordelen in de vorm van renten uit hoofde van de geldleningen verschuldigd door X aan Y en Z. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. Op basis van de aangeleverde feiten lijkt het verzoek op voorhand aan de voorwaarden voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zoals genoemd in het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter te zijn voldaan. Om die reden is het verzoek in eerste instantie in behandeling genomen, maar omdat het verzoek is ingetrokken, is dit niet verder feitelijk beoordeeld.
2. A, B, C, Y en Z zijn samenwerkingsverbanden opgericht naar het recht van Verdragsland A. De gemeenschappelijke beherend vennoot in Y en Z is B.
3. Om de vraag te kunnen beantwoorden of er sprake is van een aan de voordeelgerechtigde gelieerde inhoudingsplichtige, is gekeken of de vennoten in Y en Z een samenwerkende groep (kunnen) vormen. De beoordeling of sprake is van een samenwerkende groep is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Het gaat daarbij om een door lichamen die deel uitmaken van een samenwerkende groep gedane gecoördineerde investering die – voor de toepassing van de bronbelasting – gezamenlijk tot een kwalificerend belang leidt, maar waarbij (een of meer van) die lichamen individueel geen kwalificerend belang hebben. Gelet op deze invulling die tijdens de parlementaire behandeling aan het begrip samenwerkende groep is gegeven, is aan X medegedeeld dat in haar specifieke casus niet kan worden bevestigd dat er geen samenwerkende groep is.
4. Op basis van het bovenstaande kan de gevraagde zekerheid vooraf niet worden gegeven. X heeft daaropvolgend haar verzoek tot het verkrijgen van zekerheid vooraf ingetrokken.
5. Een verdere inhoudelijke analyse van het verzoek is daardoor achterwege gebleven.

Conclusie

Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen, omdat het verzoek is ingetrokken.