rul-20210309-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de kwalificatie van een commanditaire vennootschap en de buitenlandse belastingplicht. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.

Feiten

X is een commanditaire vennootschap (CV) opgericht naar het recht van Nederland. X fungeert als een joint venture waar arbeid en kapitaal samen komen. De joint venture partners van X zijn A en B. Zij verschaffen het kapitaal voor de investeringen en zijn tevens commanditaire vennoten van X. A en B zijn beiden gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie (EU). De arbeid wordt geleverd door de beherend vennoot van X, C. C is een naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland gevestigde vennootschap. C huurt de diensten in van Y. Y is een zustervennootschap van A en tevens één van de aandeelhouders van C. Y is een naar Nederlands recht opgerichte en gevestigde vennootschap. Het personeel in Nederland werkt voor rekening en risico van X en beschikt over professionele kennis en (internationale) ervaring in deze sector. X heeft eigen kantoorruimte ter beschikking. De concerns waartoe A en B behoren, zijn actief in de dienstverlenende sector. Het doel van X is om te investeren in verschillende projecten. Het personeel is verantwoordelijk voor de selectie en aansturing van de investeringen en zal in dat kader verantwoordelijk zijn voor strategische beslissingen. De investeringen zal X houden via verschillende besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid opgericht naar het recht van en gevestigd in Nederland.

Rechtskader

Het verzoek ziet op de kwalificatie van de commanditaire vennootschap als besloten. Relevant hierbij is artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in combinatie met het besluit van 15 december 2015, nr. BLKB2015/1209M inzake commanditaire vennootschappen en het toestemmingsvereiste. Tevens ziet het verzoek op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat gelet op artikel 17, derde lid, onderdeel a, juncto artikel 17a, onderdeel b, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb), de niet in Nederland gevestigde commanditaire vennoten van X, A en B, beschikken over een Vaste inrichting in Nederland. Relevant is hierbij het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (met inachtneming van de jaarlijkse wijzigingen).

Overwegingen

1. De groep oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Voor de kwalificatie van X is het toestemmingsvereiste van belang. In artikel 2, derde lid, onderdeel c, van de AWR wordt een commanditaire vennootschap gekwalificeerd als een open commanditaire vennootschap indien zonder voorafgaande toestemming de toetreding of vervanging van participanten mogelijk is. Alleen een open commanditaire vennootschap is op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, of artikel 3, eerste lid, onderdeel a, Wet Vpb onderworpen aan de Nederlandse Vennootschapsbelasting.
5. In de CV-overeenkomst is vastgelegd dat participanten slechts mogen toe-of uittreden als voorafgaande schriftelijke toestemming is verkregen van alle participanten, dus zowel van de commanditaire als beherend vennoten. Aan het hiervoor aangehaalde besluit inzake het toestemmingsvereiste wordt voldaan. Dit betekent dat de commanditaire vennootschap in deze structuur voor Nederlandse fiscale maatstaven heeft te gelden als een besloten commanditaire vennootschap en derhalve transparant is.
6. De investeringsactiviteiten van X worden gekenmerkt door actieve betrokkenheid (beleidsmatige invloed) bij de vennootschappen die gaan investeren in de projecten en gaan normaal vermogensbeheer te boven. Deze activiteiten worden vanuit Nederland verricht. Derhalve drijft X een materiële onderneming in Nederland voor toepassing van de Nederlandse belastingwet.
7. Op grond van artikel 17a, onderdeel b, Wet Vpb kan een buitenlandse vennootschap aangemerkt worden als buitenlands belastingplichtige indien zij deelneemt in een in Nederland gedreven onderneming. Dit betekent dat de buitenlandse commanditaire vennoten in de commanditaire vennootschap buitenlands belastingplichtig kunnen zijn indien de commanditaire vennootschap een onderneming drijft naar Nederlandse fiscale maatstaven. Zoals hiervoor opgemerkt drijft X een materiële onderneming. Dit betekent dat A en B, de commanditaire vennoten in X, worden geacht een onderneming te drijven middels een Vaste inrichting in Nederland op grond van artikel 17, derde lid, onderdeel a, juncto artikel 17a, onderdeel b, van de Wet Vpb. Een evenredig gedeelte van alle activa en passiva van X alsmede de daarmee verband houdende resultaten wordt toegerekend aan de vaste inrichtingen van A en B.

Conclusie

1. X is voor Nederlandse fiscale maatstaven transparant. 2. A en B worden als medegerechtigden in X geacht een onderneming te drijv en middels een Vaste inrichting in Nederland. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de Belastingdienst en X ook overeenstemming hebben bereikt over aspecten die niet vallen onder het bereik van het Besluit vooroverleg rulings met een internationaal karakter. Het betreft hier de deelnemingsvrijstelling en de inhoudingsvrijstelling, beide in de nationale situatie. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 3 november 2020 tot en met 31 december 2024.