rul-20210209-atr-000002

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de Hybridemismatchmaatregelen.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. Het concern verricht operationele activiteiten in Nederland via dochter- en zustervennootschapen van X. X functioneert als houdster– en financieringslichaam voor haar dochtervennootschappen en is actief betrokken bij het aansturen van haar deelnemingen. Y, de directe moedermaatschappij van X, houdt 100% van de aandelen in X. Y is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X en Y maken deel uit van een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting, waarbij Y de moedermaatschappij is. Z houdt 100% van de aandelen in Y. Z is feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (EU) (hierna: staat A). X heeft in het kader van een zakelijke herstructurering een lening aan Y verstrekt en ontvangt hierop rente van Y. X, Y en Z worden voor Nederlandse fiscale doeleinden allen als niet-transparante entiteiten aangemerkt. Y wordt voor de fiscale doeleinden van staat A aangemerkt als een transparante entiteit. X en Z worden aangemerkt als niet- transparante entiteiten voor fiscale doeleinden van staat A. X kwalificeert als een CFC voor de fiscale wetgeving van staat A en de rentebetalingen die X ontvangt op de aan Y verstrekte lening worden als CFC-inkomen in de belastingheffing betrokken in staat A.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat artikel 12ab, eerste lid van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) niet van toepassing is op de rentebetalingen die X ontvangt ter zake van de aan Y verstrekte lening. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties. De lening is ontstaan als gevolg van een herstructurering die is ingegeven vanuit commerciële overwegingen en er wordt geen fiscaal voordeel beoogd of behaald.
4. Op grond van artikel 12ab, eerste lid, van de Wet Vpb worden mede tot de winst gerekend vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen als bedoeld in artikel 12aa, eerste lid, onderdelen a, b, c, e en f, door een aan de belastingplichtige gelieerd lichaam, mits bij of krachtens de wet van de staat van de betaler met betrekking tot die vergoedingen, betalingen of veronderstelde betalingen, geen met artikel 12aa vergelijkbare bepaling wordt toegepast.
5. Vanwege het feit dat Y voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparant wordt aangemerkt en voor de fiscale doeleinden van staat A als transparant wordt aangemerkt, kwalificeert Y als een Hybride lichaam als bedoeld in artikel 12ac, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb. Dit heeft tot gevolg dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb van toepassing kan zijn op vergoedingen of betalingen die Y doet.
6. Y betaalt rente aan X ter zake van de door X aan Y verstrekte lening. Door de kwalificatie van Y in staat A worden de rentebetalingen die Y doet in aftrek gebracht in staat A door Z. X kwalificeert als een CFC in staat A, zodat de rentebetalingen die X ontvangt van Y worden aangemerkt als CFC-inkomen in staat A.
7. In de parlementaire geschiedenis bij de invoering van de Hybridemismatchmaatregelen zijn voorwaarden geschetst wanneer belastingheffing over CFC-inkomen kwalificeert als een naar de winst geheven belasting. In casu is vastgesteld dat de belastingheffing in staat A over de rentebetalingen die X verkrijgt ter zake van de aan Y verstrekte lening aan deze voorwaarden voldoet, zodat sprake is van CFC-inkomen dat bij Z in een naar de winst geheven belasting worden betrokken.
8. Dit betekent dat er geen sprake is van een aftrek zonder betrekking in de heffing in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vpb, waardoor artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb niet van toepassing is.
9. Gelet op het voorgaande is artikel 12ab, van de Wet Vpb niet van toepassing.

Conclusie

Artikel 12ab, eerste lid, van de Wet Vpb is niet van toepassing op de rentebetalingen die X ontvangt ter zake van de aan Y verstrekte lening. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.