rul-20210119-atr-000009

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de Hybridemismatchmaatregelen.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern, actief in de dienstverlenende sector. Het concern verricht operationele activiteiten in Nederland. X verricht financieringsactiviteiten en maakt daarbij gebruik van personeel dat aanwezig is bij de diverse vennootschappen in Nederland. Y, de indirecte moedermaatschappij van X, is een beursgenoteerde investeringsmaatschappij in vastgoed. Y houdt indirect 100% van de aandelen in X. Y is feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (staat A). Y houdt ook een direct belang van 99% in Z, een samenwerkingsverband, opgericht naar het recht van staat A en feitelijk daar gevestigd. X, Y en Z worden voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante lichamen aangemerkt. Voor de fiscale doeleinden van staat A wordt X – als gevolg van het consolidatieregime van staat A – als een transparant lichaam aangemerkt en Y en Z als niet- transparante lichamen. X doet rentebetalingen aan derden en ontvangt rentebetalingen van Z. Daarnaast maakt X kosten in het kader van haar bedrijfsvoering.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van een aftrekbeperking op grond van artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb ziet op vergoedingen, betalingen, lasten of verliezen voor zover die leiden tot een dubbele aftrek. De kosten en rentebetalingen aan derden worden in aftrek gebracht in Nederland. Door de kwalificatie van X in staat A als transparant lichaam kunnen deze kosten en rentebetalingen aan derden ook door Y in aftrek worden genomen in staat A. Dit betekent dat er sprake is van een dubbele aftrek in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Vpb.
5. Op grond van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb is artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb niet van toepassing voor zover de aftrek in mindering komt op een bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is.
6. De rentebetalingen die X van Z verkrijgt en ander inkomen van X worden in Nederland in een naar de winst geheven belasting betrokken. Door de kwalificatie van X in staat A als transparant lichaam wordt het inkomen van X ook door Y in een naar de winst geheven belasting betrokken. Dit betekent dat het inkomen van X in Nederland en in staat A in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking inkomen in de zin van art. 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb is derhalve niet van toepassing voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen.

Conclusie

Het inkomen van X wordt in Nederland en in staat A in een naar de winst geheven belasting betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking genomen inkomen in de zin van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de kosten van X en rentebetalingen door X aan derden voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.