rul-20210119-atr-000004

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de Hybridemismatchmaatregelen.

Feiten

X is een Coöperatie opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal opererend concern actief in de dienstverlenende sector. X houdt 100% van de aandelen in twaalf vennootschappen opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd (hierna Y). Y is eigenaar van vastgoed in Nederland. In Nederland worden bedrijfseconomische operationele activiteiten uitgeoefend door X en Y. A en B houden gezamenlijk 100% van de lidmaatschapsrechten in X. A en B zijn opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (staat D). A houdt 100% van de aandelen in B. C, de tophoudster van het concern, is een beursgenoteerde investeringsmaatschappij in vastgoed en houdt (in)direct 100% van de aandelen in A, B en Y en de lidmaatschapsrechten in X. C is ook opgericht naar het recht van en feitelijk gevestigd in staat D. Alle betrokken entiteiten worden voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante lichamen aangemerkt. Voor fiscale doeleinden van staat D worden X, Y, A en B – als gevolg van het consolidatieregime van staat D – als transparante lichamen aangemerkt. C wordt in staat D als niet-transparant behandeld. Y heeft het vastgoed gefinancierd met eigen en vreemd vermogen. Het vreemd vermogen wordt door B verstrekt door middel van interne leningen. Deze interne leningen worden door B nagenoeg geheel gefinancierd middels gelden die op concernniveau zijn aangetrokken van derden. Y doet rentebetalingen aan B op de door B verstrekte leningen en heeft afschrijvingslasten op haar vastgoed. Daarnaast maken X en Y beiden kosten in het kader van hun bedrijfsvoering.

Rechtskader

Het verzoek van X en Y ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van een aftrekbeperking op grond van artikel 12aa, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) op de rentebetalingen van Y aan B, afschrijvingslasten van Y en kosten van X en Y. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X en Y uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van X en Y binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. Y doet rentebetalingen aan B. Vanwege het feit dat B en Y voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante lichamen worden aangemerkt en voor fiscale doeleinden van staat D als transparant worden aangemerkt, zijn B en Y Hybride lichamen zoals bedoeld in artikel 12ac, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb en kunnen verschillende onderdelen van artikel 12aa, eerste lid, van de Wet Vpb van toepassing zijn.
5. Allereerst is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb van toepassing is. Aangezien A, B en C allen gevestigd zijn in staat D, is er geen verschil in de toerekening van de rentebetalingen van Y aan B bij of krachtens de wet van staat D. Dit betekent dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb niet van toepassing is.
6. Vervolgens is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb van toepassing is op de rentebetalingen van Y aan B. Vanwege het feit dat Y als transparant wordt aangemerkt in staat D worden de rentebetalingen in staat D niet in de heffing betrokken. Dit betekent dat er sprake is van een aftrek zonder betrekking in de heffing in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vpb.
7. Met betrekking tot de kosten van X en Y en de afschrijvingen op vastgoed door Y, is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb van toepassing is. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb ziet op vergoedingen, betalingen, lasten of verliezen voor zover die leiden tot een dubbele aftrek. Hieronder vallen ook afschrijvingen op vastgoed. De kosten van X en Y en afschrijvingen van Y worden in aftrek gebracht in Nederland. Door de kwalificatie van A, B, X en Y als transparante lichamen in staat D kunnen deze kosten en afschrijvingslasten ook door C in aftrek worden gebracht in staat D. Dit betekent dat er sprake is van een dubbele aftrek in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Vpb.
8. Derhalve is beoordeeld of er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen als bedoeld in artikel 12ac, eerste lid, onderdeel d, van de Wet Vpb. Op grond van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb is artikel 12aa, eerste lid, onderdelen e en g, van de Wet Vpb niet van toepassing voor zover de aftrek in mindering komt op een bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is.
9. Het inkomen van X en Y wordt in Nederland in een naar de winst geheven belasting betrokken. Door de kwalificatie van A, B, X en Y als transparante lichamen in staat D wordt het inkomen van X en Y ook door C in een naar de winst geheven belasting betrokken. Dit betekent dat het inkomen van X en Y in Nederland en in staat D in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking inkomen in de zin van art. 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdelen e en g, van de Wet Vpb is derhalve niet van toepassing voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen.

Conclusie

Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb is niet van toepassing op de rentebetalingen van Y aan B. Het inkomen van X en Y wordt in Nederland en in staat D in een naar de winst geheven belasting betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking genomen inkomen in de zin van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de rentebetalingen van Y aan B voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de kosten van X en Y en afschrijvingslasten van Y voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.