rul-20210119-apa-000014

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de Y-groep. De Y-groep is actief in de industriële sector en houdt zich bezig met het ontwikkelen, vervaardigen en verkopen van bepaalde producten. Z is de principaal van de Y-groep en is gevestigd binnen de EU. Voorheen opereerde X als zelfstandige onderneming totdat X door Z werd overgenomen. Na de overname zijn de operationele activiteiten van X geïntegreerd binnen de Y-groep (‘de integratie’). Sindsdien verricht X alleen nog productie- en verkoopactiviteiten ten behoeve van Z. X vervaardigt bepaalde producten volgens de instructies van Z. X is verantwoordelijk voor de lokale planning en voert haar productieactiviteiten uit binnen door Z gestelde parameters. De verkoopactiviteiten van X betreffen onder andere het aantrekken van potentiele klanten en prijsonderhandelingen binnen door Z gestelde kaders. X loopt beperkte risico’s bij het verrichten van deze activiteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functies van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De integratie heeft als gevolg dat een functionele conversie van X heeft plaatsgevonden van een zelfstandige onderneming naar een routine dienstverlener.
3. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een functionele conversie van een zelfstandige onderneming naar een routine dienstverlener wordt aangemerkt als een herstructurering waarvoor de voorheen zelfstandige ondernemer een arm’s length compensatie dient te ontvangen.
4. Bij de beoordeling van het arm’s length karakter van de herstructurering dient gekeken te worden naar de functies, activa en risico’s vóór en na de herstructurering, de economische redenen van de herstructurering, de mogelijke alternatieve opties voor de betrokken partijen en de nauwkeurige afbakening in relatie tot de herstructurering.
5. De arm’s length compensatie voor X ten aanzien van de conversie is bepaald in overeenstemming met paragraaf 5.4 van het Verrekenprijsbesluit, waarbij de ongelieerde aankoopprijs als uitgangspunt is gehanteerd en tevens rekening is gehouden met de waarde van de routinefuncties van de onderneming die niet worden overgedragen. De uitkomst van het bij het verzoek gevoegde waarderingsrapport is passend bevonden.
6. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties worden de functies van X uitgeoefend onder aansturing en regie van Z. X handelt binnen de door Z gestelde kaders en draagt daarbij beperkte risico’s. Daarmee zijn binnen de waardeketen van de groep de functies van X in vergelijking met die van Z als uitvoerend te duiden. Uit de weging van functies, activa en risico’s van X en die van Z volgt dat binnen de gelieerde transacties X als minst complex geduid dient te worden. Daarom is X voor zowel de verkoop- als productieactiviteiten aangemerkt als tested party.
7. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor zowel de verkoop- als productieactiviteiten van X is echter geen CUP aangetroffen.
8. Een andere traditionele methode is de resale price methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) met voor de verkoopactiviteiten de omzet als maatstaf en voor de productieactiviteiten de totale relevante kosten als maatstaf een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor X in de gelieerde transacties.
9. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat een bedrag van [€ 4.000.000 – € 4.500.000] als arm’s length compensatie kan worden aangemerkt voor de functionele conversie van X als zelfstandige onderneming naar een routine dienstverlener. Partijen zijn overeengekomen dat de vergoeding in vijf jaarlijkse termijnen door Z aan X zal worden betaald, waarbij de hoogte van de termijnen is gerelateerd aan de door X in de betreffende jaren gerealiseerde omzet. Partijen hebben vastgesteld dat voor de productieactiviteiten verricht door X ten behoeve van Z na de integratie een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale relevante kosten van X at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 3,86% bedraagt en de upper quartile 8,50%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat voor de verkoopactiviteiten verricht door X ten behoeve van Z na de integratie een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de omzet van X at arm’s length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 2,05% bedraagt en de upper quartile 4,41%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.