rul-20210112-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de hybridemismatchregels.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern, actief in de dienstverlenende sector. X treedt op als principaal voor een bepaald onderdeel van het concern en stuurt in die hoedanigheid verschillende groepsmaatschappijen aan. Zij oefent daarvoor relevante operationele activiteiten uit in Nederland. Y, de directe moedermaatschappij van X houdt 100% van de aandelen in X. Y is feitelijk gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (staat A). Z, de directe moedermaatschappij van Y, is een beursgenoteerde investeringsmaatschappij in vastgoed en houdt 100% van de aandelen in Y. Z is ook feitelijk gevestigd in staat A. X, Y en Z worden voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante lichamen aangemerkt. Voor de fiscale doeleinden van staat A worden X en Y – als gevolg van het consolidatieregime van staat A – als transparante lichamen aangemerkt en Z als niet-transparant lichaam. X betaalt distributievergoedingen aan Y. De distributievergoeding is een vergoeding die X aan Y betaalt voor het verkregen recht om als principaal op te treden. Daarnaast doet X in het kader van haar bedrijfsvoering betalingen aan derden.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van een aftrekbeperking op grond van artikel 12aa, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) op de distributievergoedingen en betalingen aan derden. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. X betaalt distributievergoedingen aan Y. Vanwege het feit dat X en Y voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante lichamen worden aangemerkt en voor de fiscale doeleinden van staat A als transparant worden aangemerkt, zijn X en Y Hybride lichamen zoals bedoeld in artikel 12ac, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb en kunnen verschillende onderdelen van artikel 12aa, eerste lid, van de Wet Vpb van toepassing zijn.
5. Allereerst is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb van toepassing is. Aangezien Y en Z beiden gevestigd zijn in staat A, is er geen verschil in de toerekening van de distributievergoedingen van X aan Y bij of krachtens de wet van staat A. Dit betekent dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb niet van toepassing is.
6. Vervolgens is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb van toepassing is op de distributievergoedingen. Vanwege het feit dat X als transparant wordt aangemerkt in staat A worden de distributievergoedingen in staat A niet in de heffing betrokken. Dit betekent dat er sprake is van een aftrek zonder betrekking in de heffing in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vpb.
7. Met betrekking tot de betalingen aan derden is beoordeeld of artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb van toepassing is. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb ziet op vergoedingen, betalingen, lasten of verliezen voor zover die leiden tot een dubbele aftrek. De betalingen aan derden die X doet worden in aftrek gebracht in Nederland. Door de kwalificatie van X en Y als transparante lichamen in staat A kunnen deze betalingen ook door Z in aftrek worden gebracht in staat A. Dit betekent dat er sprake is van een dubbele aftrek in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel c, van de Wet Vpb.
8. Ten slotte is beoordeeld of er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen als bedoeld in artikel 12ac, eerste lid, onderdeel d, van de Wet Vpb. Op grond van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb is artikel 12aa, eerste lid, onderdelen e en g, van de Wet Vpb niet van toepassing voor zover de aftrek in mindering komt op een bedrag dat dubbel in aanmerking genomen inkomen is.
9. Het inkomen van X wordt in Nederland in een naar de winst geheven belasting betrokken. Door de kwalificatie van X en Y als transparante lichamen in staat A wordt het inkomen van X ook door Z in een naar de winst geheven belasting betrokken. Dit betekent dat het inkomen van X in Nederland en in staat A in een naar de winst geheven belasting wordt betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking inkomen in de zin van art. 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdelen e en g, van de Wet Vpb is derhalve niet van toepassing voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen.

Conclusie

Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Vpb is niet van toepassing op de distributievergoedingen van X aan Y. Het inkomen van X wordt in Nederland en in staat A in een naar de winst geheven belasting betrokken, waardoor er sprake kan zijn van dubbel in aanmerking genomen inkomen in de zin van artikel 12aa, derde lid, van de Wet Vpb. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de distributievergoedingen van X aan Y voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de betalingen die X aan derden doet voor zover er sprake is van dubbel in aanmerking genomen inkomen. Voorgaande is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.