rul-20210112-apa-000010

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is gevestigd in Nederland en is het hoofdkantoor van de multinationale groep. De groep houdt zich bezig met opslag en logistieke dienstverlening. De groep verricht haar activiteiten in diverse landen middels lokale Business Units (BUs). De BUs zijn gevestigd in Europa en buiten Europa. X is de eigenaar van een waardevol concept gerelateerd aan opslag en logistieke dienstverlening. Voorts is X verantwoordelijk voor de business development activiteiten van de groep en de constructie van opslagplaatsen. De BU wordt de eigenaar van de opslagplaats. De constructiekosten en eventuele financieringslasten worden gedragen door de BU. De BU levert een belangrijke bijdrage met betrekking tot lokale business development, operationele en commerciële activiteiten. Dit omhelst bijvoorbeeld het management van de bezettingsgraad van de opslagplaats. Voorts worden (veelal langdurige) contracten met klanten aangegaan door de betreffende BU. Daarnaast verleent X routinematige hoofdkantoordiensten aan de BUs bestaande uit financiële management diensten, personeelszaken en communicatie. De relevante kosten worden doorbelast aan de BUs middels een omzet gerelateerde allocatiesleutel. De BUs verrichten tevens routinematige operationele activiteiten bestaande uit het afhandelen van inkomende goederen, opslag, laden en lossen van goederen. Binnen het operationele model kan X worden aangemerkt als de ondernemer en de BUs als co- ondernemers.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling (en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Verrekenprijzen tussen X en de BUs zijn echter geen CUPs aangetroffen.
3. De OESO-richtlijnen schrijven dat de transactional profit split methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij zeer geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. De residual profit split methode beloont eerst routinematige functies die zijn onderkend middels een eenzijdige verrekenprijsmethode en verdeelt daarna de overgebleven winst middels een contributieanalyse. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X en de BUs belangrijke en unieke bijdragen leveren en dat de ondernemingsactiviteiten van beide partijen in hoge mate geïntegreerd zijn. De residual profit split methode is daarom een passende methode om de v errekenprijzen voor transacties tussen X en de BUs te bepalen.
4. De hoofkantoordiensten die X verleent aan de BUs kunnen als routinematig worden beschouwd en daarom is in deze transactie X aangemerkt als de tested party. Een CUP is niet aanwezig en een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de verlening van hoofdkantoordiensten door X.
5. X heeft geopteerd om voor het bepalen van de beloning voor hoofdkantoordiensten de vereenvoudigde methode toe te passen voor low value-adding diensten in overeenstemming met paragraaf 7.47 en 7.49 OESO-richtlijnen (en zoals geïmplementeerd in paragraaf 6.3 van het verrekenprijsbesluit). De Belastingdienst heeft beoordeeld of voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. De hoofdkantoordiensten bestaande uit financiële management diensten, personeelszaken en communicatie zijn binnen de groep ondersteunend van aard, X maakt geen gebruik van waardevolle immateriële activa en draagt geen significante risico’s. Deze categorieën van diensten worden tevens in paragraaf 7.49 OESO-richtlijnen genoemd als diensten die mogelijk in aanmerking k omen voor de vereenvoudigde methode. De toepassing van de vereenvoudigde methode voor het bepalen van de beloning voor hoofdkantoordiensten is passend bevonden.
6. De operationele activiteiten van de BU gerelateerd aan de opslagplaats tezamen met het houden van dit activum kunnen als routinematig worden beschouwd en daarom is in deze transactie de BU aangemerkt als de tested party. In overeenstemming met paragraaf 2.103 van de OESO-richtlijnen is de transactional net margin Method met in dit geval de waarde van de activa als maatstaf gekozen voor het belonen van de routinematige functies van de BU. Dit is passend bevonden omdat (i) het houden en opereren van de opslagruimte kapitaalintensief is, (ii) de routinematige functies van de BU sterk gerelateerd zijn aan de opslagruimte en (iii) eventuele financieringslasten worden gedragen door de BU. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van de BUs.
7. In overeenstemming met paragraaf 2.150 van de OESO-richtlijnen is een contributieanalyse uitgevoerd om de verdeling van de restwinst (of verlies) tussen X en de BU te bepalen. Op basis van een weging van de relatieve waarde van de geleverde bijdragen door X en de BU is een profit split percentage bepaald. Voor iedere BU is een separate contributieanalyse uitgevoerd. De bij het verzoek gevoegde contributieanalyses zijn passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X en de BUs.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de vaststelling van de Verrekenprijzen voor de transacties tussen X en de BUs de toepassing van de residual profit split method at arm’s length is. Partijen hebben vastgesteld dat voor de verleende hoofdkantoordiensten door X een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de kosten at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen is 5% en dit is in overeenstemming met paragraaf 7.61 OESO-richtlijnen. Partijen hebben vastgesteld dat voor de routinematige operationele activiteiten van de BUs een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de waarde van de activa at arm’s length is. Het percentage dat in de overeenkomst is opgenomen valt binnen een range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 3,07% bedraagt en upper quartile 10,64%. De mediaan is in de overeenkomst gehanteerd. Partijen hebben vastgesteld dat de restwinst (of verlies) tussen X en de BUs wordt verdeeld overeenkomstig de uitkomst van de contributieanalyses. Dit resulteert gemiddeld genomen in een profit split percentage van [65% – 55%] voor X en [35% – 45%] voor de BUs. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.