rul-20210112-apa-000007

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is een in Nederland gevestigde entiteit en maakt onderdeel uit van de B-groep. De B-groep is actief in de productie en verkoop van bepaalde producten. De uiteindelijke moedermaatschappij van de B-groep, C, is binnen de Europese Unie gevestigd. X is samen met C verantwoordelijk voor de productontwikkeling binnen de B-groep en is tevens verantwoordelijk voor productkwaliteit en de inkoop van bepaalde producten. C verricht strategische management- en ondersteunende activiteiten, inkoopactiviteiten en is daarnaast verantwoordelijk voor de productie binnen de B-groep. Zowel X als C verrichten verkoopactiviteiten.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-Richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Verrekenprijzen tussen X en C zijn echter geen CUP’s aangetroffen.
3. De OESO-richtlijnen schrijven dat een transactional profit-splitmethode passend is wanneer beide partijen een unieke en waardevolle contributie leveren aan de onderneming als geheel of betrokken zijn bij zeer geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. In dat geval kan het delen van de winst (of het verlies) van deze gezamenlijke transacties naar rato van de bijdrage van partijen resulteren in een arm’s-lengthresultaat.
4. X heeft aannemelijk gemaakt dat de activiteiten van X en C in hoge mate geïntegreerd zijn. Zowel X als C oefenen de kernfuncties van de onderneming uit en lopen allebei de bijbehorende risico’s.
5. Om de verdeling van het resultaat naar rato van de relatieve waarde van de uitgeoefende functies, gelopen risico’s en gebruikte activa van X en C te bepalen is een contributieanalyse opgesteld. Deze contributieanalyse is beoordeeld en de uitkomst is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van X.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de activiteiten van X een beloning gebaseerd op de transactional profit-splitmethode tot een arm’s-lengthbeloning leidt. Op basis van een contributieanalyse is vastgesteld hoe de operationele winst tussen X en C wordt verdeeld. In de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [25-35%] van de operationele winst wordt gealloceerd aan X. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.