rul-20210105-atr-000005

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de Hybridemismatchmaatregelen.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal concern, actief in de industriële sector. X is het Europese hoofdkantoor van het internationale concern. De directe moedermaatschappij van X, Y, is gevestigd in een land buiten de Europese Unie (hierna: staat A). X koopt voorraad van Y en betaalt daarvoor een koopsom aan Y. De ingekochte voorraden worden op de balans geactiveerd. X en Y worden voor Nederlandse fiscale doeleinden beide als niet-transparante lichamen aangemerkt. X wordt voor fiscale doeleinden van staat A als transparant aangemerkt.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf dat er geen sprake is van een aftrekbeperking op grond van artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Het concern oefent bedrijfseconomische operationele activiteiten uit in Nederland (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van de vennootschap binnen het concern.
2. De gevraagde zekerheid vooraf heeft geen betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
3. Tevens is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties.
4. X koopt voorraad van Y en betaalt daarvoor een koopsom aan Y. Vanwege het feit dat X voor Nederlandse fiscale doeleinden als een niet-transparant lichaam wordt aangemerkt en voor fiscale doeleinden van staat A als transparant wordt aangemerkt, is X een Hybride lichaam in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel g, van de Wet Vpb. Dit betekent dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb van toepassing kan zijn op betalingen die X doet.
5. In casu is sprake van betalingen die worden gedaan ter aankoop van voorraad. Er is geen sprake van een aftrek zonder betrekking in de heffing in de zin van artikel 12ac, eerste lid, onderdeel a, van de Wet Vpb. Deze betalingen komen namelijk naar hun aard niet in aftrek op de grondslag van een naar de winst geheven belasting, omdat deze worden geactiveerd als kostprijs van de voorraad. Dit heeft tot gevolg dat artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb niet van toepassing is.

Conclusie

Artikel 12aa, eerste lid, onderdeel e, van de Wet Vpb is niet van toepassing ter zake van de vergoedingen of betalingen die X aan Y doet voor de aankoop van voorraad. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.