Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de toepassing van de inhoudingsvrijstelling voor de Dividendbelasting. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2018 tot en met 2022.
Feiten
Een viertal vennootschappen zijn opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. De vennootschappen bezitten Nederlands vastgoed. De vennootschappen worden gehouden door aandeelhouder Y, een fonds. Y is een samenwerkingsverband opgericht naar het recht van een lidstaat van de Europese Unie waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten (Verdragsland A) dat voorziet in een dividendartikel. Y wordt vertegenwoordigd door Z, die voor rekening en risico van Y handelt. Het juridische eigendom van de aandelen in de vennootschappen ligt bij Z (Y heeft geen rechtspersoonlijkheid en kan de aandelen niet rechtstreeks houden). Z is een vennootschap opgericht naar het recht van Verdragsland A, en is gevestigd in Verdragsland A. Y kwalificeert voor Nederlandse fiscale doeleinden als niet-transparante samenwerkingsverband. Het verzoek is buiten behandeling gesteld.
Rechtskader
Het verzoek van de vier vennootschappen ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB). Deze zekerheid vraagt men voor uitkeringen van de vier vennootschappen aan Y. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.
Overwegingen
1. Het verzoek dateert van voor de invoering van het nieuwe rulingbeleid dat per 1 juli 2019 in werking is getreden. Omdat het verzoek toen al een tijd door de Belastingdienst werd aangehouden, is er nog geen additionele informatie verstrekt om te beoordelen of wordt voldaan aan de vereisten van het nieuwe rulingbeleid.
2. Om te kunnen beoordelen of de inhoudingsvrijstelling kan worden toegepast, moet op basis van artikel 4, derde lid, onderdeel b Wet DB de vraag worden beantwoord of Y geen vergelijkbare functie vervult als een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a of artikel 28a van de Wet op de Vennootschapsbelasting
1969. In verband met lopende procedures over de invulling van dit vereiste is besloten het verzoek aan te houden in afwachting van de uitkomst hiervan.
3. Gezien de lange behandeltermijn die het verzoek inmiddels heeft, en het feit dat op dit moment nog steeds geen antwoord kan worden gegeven op de vraag zoals verwoord in overweging 2, is besloten het verzoek buiten behandeling te stellen. Een verdere inhoudelijke analyse van het verzoek door de Belastingdienst is daarom achterwege gebleven.
Conclusie
Er is geen zekerheid vooraf gegeven omdat het verzoek buiten behandeling is gesteld.