rul-20201222-atr-000021

Aanleiding

Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van de vraag of sprake is van inhoudingsplicht voor de Dividendbelasting, buitenlandse belastingplicht en de aanwezigheid van een Vaste inrichting op grond van het Belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met een land gelegen buiten de Europese Unie en vrijstelling van het inkomen toerekenbaar aan deze Vaste inrichting op grond van dat Belastingverdrag.

Feiten

X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X is onderdeel van een internationaal concern, actief in de extractieve sector. X is een projectvennootschap. De aandelen van X worden gehouden door een buitenlandse aandeelhouder. In projectvennootschap X is een overeenkomst van het concern met een derde partij ondergebracht. Uitvoering van deze overeenkomst leidt tot activiteiten in land A, een land buiten de Europese Unie waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten (Verdragsland A). Verdragsland A onderkent geen Vaste inrichting van X in haar jurisdictie.

Rechtskader

Het verzoek voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ziet op de toepassing van de inhoudingsvrijstelling als bedoeld in artikel 4, tweede lid en verder van de Wet op de Dividendbelasting 1965 (Wet DB) alsmede om te bevestigen dat de aandeelhouder van X niet buitenlands belastingplichtig is als bedoeld in artikel 17 en 17a van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (“Wet Vpb”). Tot slot wordt verzocht te bevestigen dat X beschikt over een Vaste inrichting in Verdragsland A op grond van het Belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met Verdragsland A, waarbij het inkomen toerekenbaar aan deze Vaste inrichting door Nederland op basis van dit Belastingverdrag zal moeten worden vrijgesteld. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

1. Als gevolg van toepassing van het Belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met Verdragsland A in combinatie met het feit dat er in Verdragsland A geen Vaste inrichting wordt onderkend, ontstaat er een volledige en permanente mismatch tussen het hoofdhuis (X) en haar Vaste inrichting in Verdragsland A.
2. Deze mismatch leidt ertoe dat over bepaalde inkomsten noch Nederlandse, noch buitenlandse Vennootschapsbelasting wordt geheven.
3. Bij een dergelijke mismatch wordt het belastingbesparend motief ‘per definitie’ geacht de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de transactie te zijn, ongeachte enige andere beweegredenen. Omdat belastingbesparing als de doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de transactie wordt aangemerkt, kan het verzoek om zekerheid vooraf niet in behandeling worden genomen en is een inhoudelijke beoordeling achterwege gebleven.

Conclusie

Het verzoek om zekerheid vooraf kan niet in behandeling worden genomen.