Aanleiding
Er is verzocht om zekerheid vooraf over de toepassing van de CFC maatregel, in het kader van een herstructurering. Men wenst zekerheid voor de boekjaren 2020 tot en met 2024.
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een internationaal beursgenoteerd concern, actief in de industriële sector. A is de tophoudster van dit concern en is gevestigd in een staat buiten de Europese Unie (EU) waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. Op het niveau van A bevindt zich het hoofdkantoor van dit internationaal opererend concern. A houdt middellijk via B een belang groter dan 50% in C. B en C zijn gevestigd in een staat buiten de EU waarmee Nederland een Belastingverdrag heeft gesloten. Voor zover relevant voor de Nederlandse belastingheffing bestaat het herstructureringsplan uit het voornemen om het middellijk gehouden belang in B te verhangen onder X en vervolgens C te verplaatsen naar een staat die is opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Het verzoek is ingetrokken.
Rechtskader
X verzoekt om te bevestigen dat de CFC-maatregel van artikel 13ab van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) niet van toepassing is ten aanzien van C. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.
Overwegingen
Het beleid om zekerheid vooraf te krijgen indien sprake is van een Ruling met een internationaal karakter is sinds 1 juli 2019 gewijzigd met bovengenoemd besluit. In het voorliggende geval verschillen partijen van mening of de structuur na herstructurering niet is opgezet met als enige of doorslaggevende beweegreden belastingbesparing als bedoeld in paragraaf 3, onderdeel b, ten eerste, van het hiervoor aangehaalde besluit. Verzoeker heeft na dit initiële overleg besloten het vooroverleg te staken en het verzoek ingetrokken. Er heeft derhalve geen verdere inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
Conclusie
Er is geen vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen omdat het verzoek is ingetrokken.