rul-20201222-apa-000001

Aanleiding

X heeft een verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over de zakelijkheid van haar Verrekenprijzen.

Feiten

X is een entiteit gevestigd in Nederland welke onderdeel uitmaakt van de Y-groep. De Y-groep is een internationaal opererende groep die zich bezig houdt met de in- en verkoop van bepaalde producten in de industriële sector. Onderdeel van de groep zijn de in de Europese Unie (EU) gevestigde D2 en de buiten de EU gevestigde D3 en D4. Voorheen was D3 het hoofdkantoor en entrepreneur van de Y-groep. Na overname van de Y-groep door een ongelieerde partij is besloten om deze functie naar Nederland te verplaatsen. Na het overdragen van de functionaliteit van D3 aan X, zal X voortaan optreden als het hoofdkantoor en entrepreneur van de Y-groep. X is daarna verantwoordelijk voor de strategische en besluitvormende managementfuncties. D2 verricht marketing- en verkoopactiviteiten en D4 levert ondersteunende diensten op het gebied van inkoop, assemblage en logistiek en (beperkte) distributieactiviteiten. De activiteiten van D2 en D4 zijn uitvoerend van aard en zij lopen beperkte risico’s. Het verzoek om zekerheid vooraf ziet op de volgende transacties: –de marketing- en verkoopactiviteiten geleverd door D2 aan X; –de inkoop-, assemblage- en logistieke activiteiten geleverd door D4 aan X; –de vergoeding voor het overdragen van de functies, risico’s en activa van D3 aan X.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laag belastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s- lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van het lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, aangezien de relevante functies en risico’s worden overgedragen aan X als gevolg van intern beleid en ingegeven door commerciële overwegingen. Evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen schrijven voor dat een arm’s-lengthbeloning wordt bepaald door middel van een vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen. Daarbij dienen de functies, activa en gelopen risico’s van de tested party te worden meegewogen. Binnen de gelieerde transacties zijn de functies van D2 en D4 als uitvoerend te duiden. Zij kunnen daarom worden beschouwd als de minst complexe partijen in de gelieerde transacties en zijn aangemerkt als tested parties.
3. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de comparable uncontrolled price (CUP) methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de activiteiten van D2 en D4 is echter geen CUP aangetroffen. Een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested parties. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) een betrouwbaardere uitkomst.
4. Bij het bepalen van de arm’s-lengthbeloning voor de transacties tussen X, D2 en D4 is derhalve gebruik gemaakt van de transactional net margin Method (TNMM) uitgedrukt in een percentage van de totale kosten danwel omzet. De bij het verzoek gevoegde benchmark studies zijn beoordeeld en de uitkomst is passend bevonden bij de functies, activa en risico’s van D2 en D
4.
5. De arm’s-lengthvergoeding voor het overdragen van de onderneming van D3 aan X is bepaald in overeenstemming met paragraaf 5.4 van het Verrekenprijsbesluit en Hoofdstuk IX van de OESO-richtlijnen, waarbij de ongelieerde aankoopprijs als uitgangspunt is gehanteerd en tevens rekening is gehouden met de waarde van de routinefuncties van de onderneming die niet worden overgedragen door D3 aan X. De uitkomst van het bij het verzoek gevoegde waarderingsrapport is passend bevonden. In het land waarvandaan de onderneming is overgedragen (hetgeen in dat land effectief niet tot heffing heeft geleid) was voldoende functionaliteit aanwezig om de entrepreneursfunctie aan dat land toe te rekenen. Na de veranderingen is Nederland voldoende functionaliteit aanwezig om de allocatie van de entrepreneursfunctie aan Nederland te rechtvaardigen.

Conclusie

Partijen hebben vastgesteld dat voor de marketing- en verkoopactiviteiten van D2 een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de relevante omzet at arm’s-length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen, waarvan de lower quartile 3,17% bedraagt en de upper quartile 9,02%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Daarnaast hebben partijen vastgesteld dat voor de inkoop-, assemblage en logistieke diensten van D4 een vergoeding op basis van een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de totale relevante kosten at arm’s-length is. Het percentage dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde partijen, waarvan de lower quartile 1,03% bedraagt en de upper quartile 7,88%. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Voorts hebben partijen overeenstemming bereikt over arm’s-lengthprijs voor de overdracht van de ondernemingsactiviteiten van D3 aan X. De waarde van de overgedragen ondernemingsactiviteiten is vastgesteld op [€10.000.000 – €15.000.000]. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2024.