rul-20201215-rulov-000007

Aanleiding

Er is verzocht om zekerheid vooraf over de fiscale behandeling van aandeelhoudersfinancieringen die zijn aangewend voor de aankoop van een Nederlandse vennootschap. Zekerheid wordt verzocht voor de boekjaren 2018 tot en met 2022.

Feiten

X is een vennootschap die in 2018 is opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk gevestigd is in Nederland. De aandelen in X worden gehouden door A. A is een vennootschap opgericht naar het recht van een land buiten de Europese Unie en is daar ook feitelijk gevestigd. A is de tophoudster van een internationaal opererend concern dat actief is in de industriële sector. In 2018 heeft X alle aandelen in Y verkregen. Y houdt alle aandelen in Z. Zowel Y als Z zijn opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk gevestigd in Nederland. Beide vennootschappen zijn actief in dezelfde sector als het concern. X, Y en Z vormen sinds de acquisitie een fiscale eenheid voor de Vennootschapsbelasting. Ter financiering van de aankoop heeft X een financieringsovereenkomst gesloten met A. De Belastingdienst heeft vragen gesteld, onder meer met het oog op de bepalingen van paragraaf 3 van het Besluit van 19 juni 2019, nr. 2019/13003. In de loop van het proces van behandeling van het verzoek om vooroverleg is de aangifte Vennootschapsbelasting 2018 van X ingediend.

Rechtskader

Het verzoek van X om zekerheid vooraf ziet zowel op de fiscale kwalificatie van de aandeel­ houdersfinancieringen alsmede de toepassing van de artikelen 8b, 10a, 10b, 13l en 15ad van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 ten aanzien van deze financieringen. Tevens is van belang het besluit van 19 juni 2019 nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter, alsmede de Regeling laagbelastende staten en niet ­coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019­0000199975, Stcrt. 2019, 69810.

Overwegingen

Gelet op het feit dat X de aangifte voor de Vennootschapsbelasting voor het jaar 2018 reeds heeft ingediend, is er geen sprake meer van vooroverleg over dat jaar, omdat de relevante feiten reeds hebben plaatsgevonden en hebben geleid tot een standpunt in de aangifte. Om deze reden heeft X het verzoek om zekerheid vooraf ingetrokken.

Conclusie

Als gevolg van de intrekking door X van het verzoek om zekerheid vooraf is het vooroverleg beëindigd.