Aanleiding
Er is een verzoek ingediend voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ten aanzien van artikel 13c (oud) van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).
Feiten
X is een vennootschap opgericht naar het recht van Nederland en feitelijk in Nederland gevestigd. X behoort tot een concern, actief in de industriële sector. Het hoofdkantoor van dit internationaal opererend concern is gevestigd in een land binnen de Europese Unie (EU). X heeft een middellijke deelneming Y, een vennootschap opgericht naar het recht van een EU land en ook aldaar onderworpen aan belastingheffing. Naar aanleiding van het voornemen van X om productieactiviteiten binnen haar concern te heralloceren, zou artikel 13c (oud) Wet Vpb mogelijk van toepassing kunnen zijn bij een eventuele vervreemding van de activiteiten van Y of aandelen in Y. De aangifte Vennootschapsbelasting 2019 (aangifte Vpb) is ingediend tijdens de behandeling van het verzoek.
Rechtskader
X verzoekt om zekerheid vooraf over de toepassing van artikel 13c (oud), dat op basis van artikel 33b van de Wet Vpb nog steeds van toepassing is. Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810.
Overwegingen
Op basis van artikel 2b, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in combinatie met bovengenoemd besluit is sprake van een voorafgaande grensoverschrijdende Ruling indien de Ruling tot stand komt voordat de belastingaangifte is ingediend (over het tijdvak waarin de betreffende transactie heeft plaatsgevonden). Tijdens de behandeling van het desbetreffende verzoek is de aangifte Vpb ingediend. In deze aangifte is de transactie verwerkt waarop het verzoek voor het verkrijgen van zekerheid vooraf ziet. Gelet op de indiening van de aangifte Vpb is er vanaf het moment van indienen van de aangifte Vpb niet langer sprake van het verkrijgen van zekerheid vooraf. Daarom is een verdere inhoudelijke analyse van het verzoek achterwege gebleven.
Conclusie
Er is geen ATR tot stand gekomen omdat geen sprake (meer) is van een Ruling met een internationaal karakter als bedoeld in het besluit van 19 juni 2019. Het verzoek tot vooroverleg is buiten behandeling gesteld. Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat de genoemde transactie zal worden beoordeeld in het kader van de reguliere behandeling van de aangifte Vpb.