rul-20201201-apa-000007

Aanleiding

M, D1 en D2 hebben een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

M is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van een internationaal opererende groep op het gebied van dienstverlening. Onderdeel van de groep zijn de buiten Europa gevestigde D1 en D2. Door M worden hoofdkantoordiensten verricht ten behoeve van D1 en D2. Deze bestaan onder meer uit diensten door de afdelingen executive board, client development, corporate finance, legal, information technology, human resources, internal audit, corporate communications en mergers and acquisitions. Daarnaast maakt D1 gebruik van een immaterieel actief en knowhow van M. Het gebruik van de knowhow wordt gedurende de looptijd van de overeenkomst afgebouwd. D1 verricht ook ondersteunende dienstverlenende activiteiten ten behoeve van M. D2, een meer zelfstandig opererende dochter van M, maakt ook gebruik van de knowhow welke gedurende de looptijd van de overeenkomst wordt afgebouwd.

Rechtskader

Het verzoek van M, D1 en D2 ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van de Staatssecretaris van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s-lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. M oefent in Nederland voor eigen rekening en risico bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus). Deze activiteiten passen bij de functie van de lichaam binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts)handeling(en) of transacties, en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen.
3. Voor het bepalen van de vergoeding voor het gebruik van het immaterieel actief hebben de bevoegde autoriteiten onder andere gebruik gemaakt van de bij het verzoek gevoegde vergelijkbaarheidsanalyse met onafhankelijke partijen.
4. Voor de dienstverlenende hoofdkantooractiviteiten door M aan D1 en D2 is geen CUP aangetroffen. Een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) met in dit geval de toegerekende kosten als maatstaf geeft voor deze activiteiten een betrouwbare uitkomst. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de transacties tussen M en D1 en D
2.
5. Voor de dienstverlenende activiteiten door D1 aan M is geen CUP aangetroffen. Een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method) met in dit geval de toegerekende kosten als maatstaf geeft voor deze activiteiten een betrouwbare uitkomst. De bij het verzoek gevoegde benchmark studie is beoordeeld en passend bevonden bij de transacties tussen D1 en M.
6. Voor het aflopende gebruik van de knowhow van M door D1 en D2 is een uitfasering van de betalingen door D1 en D2 uitgedrukt in een aflopend percentage van de omzet overeengekomen, gebaseerd op een bij een voorgaande afspraak gehanteerde benchmark.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de vergoeding voor het gebruik van het immaterieel actief van M en de beloning voor de dienstverlenende activiteiten van M en D1. Daarnaast is overeenstemming bereikt over de vergoeding en uitfasering van het gebruik van de knowhow van M door D1 en D2. Deze overeenstemming is vervolgens uitgewerkt en geformaliseerd in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en M. In de vaststellingsovereenkomst is de vergoeding voor het gebruik van het immaterieel actief uitgedrukt in een percentage van de netto omzet en vastgesteld op de mediaan van de interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 0,38% en de upper quartile 1,81 % bedraagt. In de vaststellingsovereenkomst is voor de dienstverlenende activiteiten een beloning opgenomen op basis van een transactional net margin uitgedrukt in een percentage van de toerekenbare kosten. Het percentage in de overeenkomst valt binnen een interquartile range van resultaten van ongelieerde vergelijkbare partijen waarvan de lower quartile 4,16% en de upper quartile 18,09% bedraagt. De mediaan is in de vaststellingsovereenkomst gehanteerd. Dit is vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst met een looptijd van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2023.