rul-20201201-apa-000003

Aanleiding

X heeft een bilateraal verzoek ingediend om zekerheid vooraf te krijgen over Verrekenprijzen.

Feiten

X is het in Nederland gevestigde hoofdkantoor van de Z-groep. De Z-groep is een internationaal opererende groep in de dienstverlenende sector. X is binnen de Z-groep onder meer verantwoordelijk voor het strategisch management, sales en accountmanagement, de ontwikkeling en het onderhoud van IT-systemen, financieel beheer, personeelsbeheer, inkoop, planning en project- en kostenbeheer. Onderdeel van de Z-groep is de buiten de Europese Unie gevestigde dochtermaatschappij Y. Y is verantwoordelijke voor logistieke- en distributieactiviteiten. Y verricht deze activiteiten zowel voor de lokale markt als voor de globale markt. De activiteiten van X ten aanzien van de lokale markt hebben een entrepreneurial karakter. De activiteiten van X ten aanzien van de globale markt zijn uitvoerend van aard.

Rechtskader

Het verzoek van X ziet op het verkrijgen van zekerheid vooraf over de vaststelling van een zakelijke beloning (een arm’s-lengthbeloning). Relevant is hierbij het Besluit van de Staatssecretaris van 19 juni 2019, nr. 2019/13003, Stcrt. 2019, nr. 35519, waarin de kaders voor het verkrijgen van zekerheid vooraf zijn gegeven met betrekking tot rulings met een internationaal karakter. Tevens is van belang de Regeling laagbelastende staten en niet- coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden van 31 december 2018, nr. DB 2018/216528, Stcrt. 2018, 72064, zoals die is gewijzigd bij artikel VII van de Regeling van de Staatssecretaris van 18 december 2019, nr. 2019-0000199975, Stcrt. 2019, 69810. Het arm’s- lengthbeginsel is in Nederland gecodificeerd door artikel 8b van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb) en in het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing in artikel 9. In het OESO-commentaar op artikel 9 van het OESO- modelverdrag en de Transfer Pricing Guidelines for Multinational Enterprises and Tax Administrations (OESO-richtlijnen) wordt het arm’s-lengthbeginsel van een nadere invulling voorzien. De OESO-richtlijnen geven een internationaal geaccepteerde invulling aan het arm’s- lengthbeginsel en worden daarom in het verrekenprijsbesluit van 11 mei 2018 (2018-6865) als een passende uitleg en verduidelijking van het in artikel 8b Wet Vpb omschreven beginsel gezien.

Overwegingen

1. X oefent in Nederland bedrijfseconomische operationele activiteiten uit (de zogenoemde economische nexus) en voorts worden de bedrijfseconomische operationele activiteiten voor rekening en risico van X uitgeoefend. Deze activiteiten passen bij de functie van X binnen het concern. Aanvullend is het besparen van Nederlandse of buitenlandse belasting niet de enige dan wel doorslaggevende beweegreden voor het verrichten van de (rechts) handeling (en) of transacties en evenmin heeft de gevraagde zekerheid vooraf betrekking op de fiscale gevolgen van directe transacties met entiteiten die zijn gevestigd in Staten die zijn opgenomen in de Regeling laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden.
2. De OESO-richtlijnen beschrijven een beperkt aantal methoden voor het bepalen van de arm’s-lengthresultaten. Als deze aanwezig is, geeft de CUP-methode de best mogelijke indicatie van de zakelijkheid van de gehanteerde prijzen. Voor de Verrekenprijzen tussen X en Y zijn echter geen CUPs aangetroffen.
3. De OESO-richtlijnen schrijven dat de transactional profit split methode passend is wanneer beide partijen unieke en waardevolle contributies leveren of betrokken zijn bij zeer geïntegreerde ondernemingsactiviteiten. Uit de feiten en omstandigheden blijkt dat X en Y belangrijke en unieke bijdragen leveren en dat de ondernemingsactiviteiten van beide partijen ten aanzien van de lokale markt van Y in hoge mate geïntegreerd zijn. De profit split methode is daarom een passende methode om de Verrekenprijzen voor transacties tussen X en Y te bepalen ten aanzien van de activiteiten van Y voor de lokale markt.
4. De activiteiten van Y ten aanzien van de globale markt kunnen als routinematig worden beschouwd en daarom is in deze transactie Y aangemerkt als de tested party. Een CUP is niet aanwezig en een andere traditionele methode is de (bruto) cost plus methode die uitgaat van de vergelijking van de bruto marges van vergelijkbare ongelieerde partijen met de tested party. De bepaling van de bruto marge is mede afhankelijk van kostenrubricering en van de vergelijkbare partijen is die onbekend. Daardoor geeft een vergelijking op het niveau van de netto operationele marges (transactional net margin Method met in dit geval kosten als maatstaf) een betrouwbaardere uitkomst voor de bepaling van de beloning voor de activiteiten van Y ten aanzien van de globale markt.

Conclusie

De bevoegde autoriteiten hebben overeenstemming bereikt over de arm’s-lengthbeloning voor de activiteiten van Y. X heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de beloning die tussen de bevoegde autoriteiten is overeengekomen. X is daarom niet bereid om mee te werken aan het uitwerken en formaliseren van de bereikte overeenstemming in een vaststellingsovereenkomst tussen de Belastingdienst en X. Omdat er geen formalisering van de overeenstemming heeft plaatsgevonden tussen de Belastingdienst en X is geen zekerheid vooraf verstrekt. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat desondanks uitwisseling van gegevens zal plaatsvinden conform artikel 6d van de Wet op de Internationale Bijstandsverlening bij heffing van belastingen.